What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Unidad 2 El lugar donde vivo - Parte 2
1 / 42
next
Slide 1:
Slide
Spaans
MBO
Studiejaar 1,2
This lesson contains
42 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
1 video
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
¿Qué vamos a hacer hoy?
Escuchar música
Repasar hay/estar/ser
El adjetivo (het bijvoeglijk naamwoord)
Slide 2 - Slide
Objetivos de la clase
- Entender la diferencia entre
ser, estar y hay
- Nombrar algunos
adjetivos
- Entender
la posición
del adjetivo en una frase
Slide 3 - Slide
Welke Spaanse liedjes heb je geluisterd?
Slide 4 - Open question
Link Spotify lijst
Link Spotify lijst
Slide 5 - Slide
Hay
(er is/er zijn)
+ un/una:
hay
un
hotel en el centro
+ mucho/poco
: hay
muchas
turistas en España
+ un número:
hay
tres
personas en la casa
Slide 6 - Slide
Estar
(zich bevinden/liggen/zijn)
+ el/la: la estación
está
en el centro
+ los/las: los libros no
están
aquí
Slide 7 - Slide
Wat iemand of iets is
Waar iemand of iets is
Er is/ er zijn
HAY
ESTAR
SER
Slide 8 - Drag question
Ser
Altijd/langdurig
Soy
dentista (ik ben tandarts)
Es
inteligente (hij/zij is een intelligent persoon)
Eres
española (jij bent Spaans)
Estar
Tijdelijk
Estoy
cansado (ik ben moe)
Está
de vacaciones (hij/zij is op vakantie)
Estamos
felices (wij zij blij)
Slide 9 - Slide
Nu alles door elkaar:
Ser/estar/hay
Slide 10 - Slide
Los libros ... sobre la mesa.
(de boeken liggen op de tafel)
A
es
B
está
C
están
D
hay
Slide 11 - Quiz
... muchas bicicletas en Holanda.
(er zijn veel fietsen in Nederland)
A
Son
B
Hay
C
Está
D
Están
Slide 12 - Quiz
Ana ... profesora de inglés.
Ana is docent Engels
A
está
B
es
C
están
D
hay
Slide 13 - Quiz
Nosotros ... en Zwolle.
Wij zijn in Zwolle
A
hay
B
está
C
están
D
estamos
Slide 14 - Quiz
¿... una biblioteca en el centro?
Is er een bibliotheek in het centrum?
A
está
B
están
C
son
D
hay
Slide 15 - Quiz
Carmen ... embarazada
Carmen is zwanger.
A
está
B
es
C
hay
D
están
Slide 16 - Quiz
La estación no ... cerca de mi casa.
Het station is niet dichtbij mijn huis
A
está
B
es
C
son
D
hay
Slide 17 - Quiz
Opdracht 2.04
Hoe heb je de zinnen vertaald?
Gebruik je HAY of ESTAR?
Slide 18 - Slide
Hay
tres
aeropuertos en Barcelona.
La
estación
está
en el centro.
Las
tiendas
están
en la Calle Jiménez.
Hay
muchos
campings en la Costa Brava.
Hay
una
oficina de turismo en el pueblo.
Slide 19 - Slide
Adjetivo
(bijvoeglijk naamwoord)
Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
Slide 20 - Slide
Het bvnw zegt iets over het znw
De
gezellige
man
De
mooie
tekening
De
kleine
hond
Het
dure
horloge
De
smalle
straat
Het
moderne
huis
Het
oude
museum
Slide 21 - Slide
I
n het Nederlands staat het bijvoeglijk naamwoord voor het zelfstandig naamwoord, in het Spaans (bijna altijd) erachter:
Het
mooie
huis > La casa
bonita
Het
oude
kasteel > El castillo
antiguo
Het
kleine
museum > El museo
pequeño
De
knappe
man > El hombre
guapo
De
lelijke
auto > El coche
feo
De
moderne
kerk > La iglesia
moderna
Slide 22 - Slide
Je hebt bvnw die op een
-o
eindigen:
deze passen zich aan aan het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen (mannelijk/vrouwelijk, meervoud/enkelvoud)
El mercado bonit
o
Los mercados bonit
os
La casa bonit
a
Las casas bonit
as
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Video
Es una casa ...
A
bonito
B
bonita
C
bonitos
D
bonitas
Slide 25 - Quiz
Son unas iglesias ...
A
antiguo
B
antigua
C
antiguos
D
antiguas
Slide 26 - Quiz
Es un perro ...
A
pequeño
B
pequeña
C
pequeños
D
pequeñas
Slide 27 - Quiz
Son unas maletas ...
A
caro
B
cara
C
caros
D
caras
Slide 28 - Quiz
... en je hebt bijvoeglijke naamwoorden
die niet op een -o eindigen:
interesante (interessant)
actual (actual)
fácil (makkelijk)
difícil (moeilijk)
Deze kennen alleen maar een enkelvoud- en meervoudsvorm
Eindigt het op een e?
+s
Eindigt het op een medeklinker?
+ es
Slide 29 - Slide
Son unos edificios muy ...
A
grande
B
grandes
Slide 30 - Quiz
Es un libro ...
A
interesante
B
interesantes
Slide 31 - Quiz
Es una pregunta ...
A
fácil
B
fáciles
Slide 32 - Quiz
Guapo/a
A
Leuk
B
Goed
C
Knap
D
Fijn
Slide 33 - Quiz
Antiguo/a
A
Modern
B
Oud
C
Boos
D
Gezellig
Slide 34 - Quiz
Difícil
A
Lekker
B
Gezellig
C
Moeilijk
D
Makkelijk
Slide 35 - Quiz
Qué significa:
Es un supermercado antiguo
Slide 36 - Open question
Qué significa:
Es un puerto bonito
Slide 37 - Open question
Qué significa:
Es una iglesia moderna
Slide 38 - Open question
Qué significa:
Es una plaza grande
Slide 39 - Open question
Ahora: maak opdracht 2.06
Slide 40 - Slide
1. histórica/bonita
2. pocos/famosos
3. moderna/mucho
4. bonito/tranquilo
5. muchas
6. enorme
7. pequeño
8. muchas/grandes
9. Blanca
10. caro
11. bonitas
12. muchas/estrechas
13. azules
Slide 41 - Slide
Los deberes:
Libro:
2.06, 2.07
Quizlet:
A1E3
Unidad 2: El lugar donde vivo (adjetivos)
Slide 42 - Slide
More lessons like this
Unidad 2 El lugar donde vivo - Parte 2
February 2022
- Lesson with
42 slides
Spaans
MBO
Studiejaar 1,2
Unidad 2 El lugar donde vivo - Parte 3
September 2021
- Lesson with
34 slides
Spaans
MBO
Studiejaar 1,2
Unidad 2 El lugar donde vivo - Parte 2
December 2021
- Lesson with
39 slides
Spaans
MBO
Studiejaar 1,2
Ana Frank, la Casa de atrás
December 2022
- Lesson with
13 slides
by
Anne Frank House
Historia
History
+1
Primary Education
Age 10-12
Anne Frank House
Vincent van Gogh: Verdadero o falso
February 2023
- Lesson with
35 slides
by
Van Gogh Museum
Art
Primary Education
Age 10-13
Van Gogh Museum
Los autorretratos de Vincent
February 2023
- Lesson with
14 slides
by
Van Gogh Museum
Art
Primary Education
Secondary Education
Age 9-13
Van Gogh Museum
Periode 2 week 2
October 2022
- Lesson with
46 slides
Spaans
MBO
Studiejaar 1
H2 - leerdoel 4: Casa/Habitación
January 2021
- Lesson with
27 slides
Spaans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2