Les articles

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 5

les articles

Programme

• Il y a quels articles ?
  
• L'article partitif - het delend lidwoord
  
• Au travail (Grandes Lignes)
  

Wat zijn de bepaalde lidwoorden in het Frans?

Wat zijn de onbepaalde lidwoorden in het Frans?

L'article partitif - het delend lidwoord

Je gebruikt in het Frans het delend lidwoord, wanneer we in het Nederlands geen lidwoord voor het zelfstandig naamwoord zetten en we de hoeveelheid niet weten.

du	Je mange du poisson.	Ik eet vis.
de la	Il achète de la viande.	Hij koopt vlees.
de l'	Au musée il y a de l' art.	In het museum is er kunst.
des	Je vais à la fête avec des amis.	Ik ga naar het feest met vrienden.

J'aimerais ... limonade.

Mon père prend ... café.

Il boit ... vin.

Ils ont acheté ... amandes.

J'entends ... musique.

du

du

de la

de la

des

Attention ! 1

• Wanneer je het hebt over dingen in het algemeen, dan gebruik je een bepaald lidwoord in het Frans. In het Nederlands gebruiken we dan niet altijd een bepaald lidwoord.

Les chiens aboient. - Honden blaffen.

Les Néerlandais mangent des tartines. - Nederlanders eten boterhammen.

Attention ! 2

• Na de ontkenning, veranderen de onbepaalde en delende lidwoorden in de of d'. BEHALVE na het werkwoord être!

J'ai un frère.	Je n'ai pas de frère.
Nous avons acheté des oranges et de l'eau.	Nous n'avons pas acheté d' oranges et d' eau.
Il mange de la viande.	Il ne mange pas de viande.
C'est un professeur.	Ce n'est pas un professeur.

Attention ! 3

• Na een woord van hoeveelheid, veranderen delende lidwoorden in de of d'.

J'ai des amis. - Ik heb vrienden.

J'ai beaucoup d'amis. - Ik heb veel vrienden.

Nous avons bu de l'eau. - We hebben water gedronken.

Nous avons bu deux litres d'eau. - We hebben twee liter water gedronken.

Attention ! 4

• Na de werkwoorden aimer (houden van), préférer (liever hebben), détester (een hekel hebben aan), adorer (dol zijn op), supporter (verdragen) en haïr (haten) gebruik je altijd het bepaald lidwoord. Zelfs na de ontkenning!

Je n'aime pas le poisson. - Ik houd niet van vis.

Ils ne supportent pas le froid. - Zij verdragen geen kou.

J'adore les animaux. - Ik ben dol op dieren.

Nous buvons toujours deux verres _____ eau.

1. de l'
2. l'
3. d'
4. une

Pierre voudrait ____ chocolat chaud.

1. le
2. un
3. du
4. de

Mais non, il n'aime pas ___ croissants.

1. les
2. des
3. de
4. d'

Au travail !

p. 76 ex. 37c

p. 77 ex. 38

Fini ?

Apprends les mots A (quizlet)