klas 1> 2.1 taalverzorging: ZN, BVN, LW, WW

Welkom

Woordsoorten


ZN, BVN, LW, WW
Nederlands
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welkom

Woordsoorten


ZN, BVN, LW, WW
Nederlands

Slide 1 - Slide

Lesprogramma
  1. Uitleg woordsoorten
  2. Oefening woordsoorten
  3. Zelfstandig werken

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • weet je wat zelfstandig naamwoorden, bijvoeglijk naamwoorden, lidwoorden en werkwoorden zijn.

  • kun je de woordsoorten ZN, BN LW en WW herkennen en uitleggen wat de kenmerken zijn. 

  • kun je de regels voor het schrijven van het (stoffelijk) BVN toepassen. 

  • kun je zelfstandig de woordsoorten WW, ZN, BN en LW in een tekst benoemen.

Slide 3 - Slide

Geef zoveel mogelijk voorbeelden
van zelfstandig naamwoorden.

Slide 4 - Mind map

Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord geeft een ‘naam’ aan ‘zelfstandigedingen.

  • Namen van mensen, dieren en dingen (eigennamen)
    Lady Gaga, Pluto, Samsung
  • Woorden voor concrete zaken
    tafel, laptop, toets
  • Woorden voor abstracte zaken
    twijfel, werk, grootte

Slide 5 - Slide

Zelfstandig naamwoord
Zelfstandignaam woorden komen in verschillende vormen voor. Let op de volgende zaken om ze te herkennen:

  • Je kan er een lidwoord voor zetten, ‘de’, ‘het’, ‘een’:
    de taart, het kopje, een stekker
  • Enkelvoud of meervoud
    taart – taarten, kopje – kopjes
  • Verkleinwoord
    taart – taartje, kop - kopje

Slide 6 - Slide

Lidwoorden
Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord (lid)
de, het, een

bepaald lidwoord: ‘de’ en ‘het’
  • mannelijk               de leraar
  • vrouwelijk               de actrice
  • onzijdig                   het station 
  • verkleinwoord       het autootje

onbepaald lidwoord: ‘een’
  • mannelijk              een leraar
  • vrouwelijk              een beroemde actrice
  • onzijdig                  een koud, leeg station

Slide 7 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
  • Zegt iets over het zelfstandige naamwoord.
    Kleur, materiaal, eigenschap, enzovoort.

  • Staat er direct voor en soms achter een zelfstandig naamwoord;
    Een paarse krokodil – De krokodil is paars.

  • Heeft soms een verbogen vorm;
    Het ticket is goedkoop – het goedkope ticket


  • Krijgt meestal bij stoffen en materialen'-en' erachter; het stalen kettingslot – de katoenen sok

Slide 8 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
  • Het kan zelfstandig gebruikt worden als er voldoende context is;
  • Ik wil een blauwe, geen groene.

  • Heeft vaak trappen van vergelijking;
    Deze is laag, die is lager en die het laagst.

  • Zijn soms afgeleid van een werkwoord.
    Blaffende honden bijten niet.

Slide 9 - Slide

Werkwoorden

  • Geven aan welke handeling, toestand, proces er in de zin centraal staat (doe-woord).

  • Geven aan in welke tijd een zin staan (vt - tt).

  • Passen zich altijd aan het onderwerp aan (ow ev dan ww in ev / ow mv dan ww in mv).

Slide 10 - Slide

Soorten werkwoorden
  1. Persoonsvorm
    Wij lopen altijd naar school.

  2. Voltooid deelwoord
    Wij hebben gisteren 10 kilometer gelopen.

  3. Onvoltooid deelwoord
    Lopend ging hij naar zijn werk.

  4. Hele werkwoord/infinitief
    Wij willen daar graag lopen.

Slide 11 - Slide

Wat zijn zelfstandig naamwoorden?
A
de, het, een
B
rood, groen, geel
C
fiets, koe, paard

Slide 12 - Quiz

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
Jan
B
in
C
de
D
mooie

Slide 13 - Quiz


Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden?
A
zonnige
B
dag
C
zonnige , leren
D
leren

Slide 14 - Quiz

Karin heeft een rode roos aan haar vriend gegeven.
Wat is het zelfstandig naamwoord?
A
Karin
B
rode
C
Karin, roos
D
heeft

Slide 15 - Quiz

Wie heeft je bijzondere tekening gezien?
is een:
Bijzondere     
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
werkwoord

Slide 16 - Quiz

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • weet je wat zelfstandig naamwoorden, bijvoeglijk naamwoorden, lidwoorden en werkwoorden zijn.

  • kun je deze woordsoorten herkennen en uitleggen wat de kenmerken zijn. 

  • kun je de regels voor het schrijven van het (stoffelijk) BVN toepassen. 

  • kun je zelfstandig de woordsoorten WW, ZN, BN en LW in een tekst benoemen.

Slide 17 - Slide

Schrijf op wat je deze les hebt geleerd

Slide 18 - Open question

Schrijf op wat je het moeilijkste vond van deze les.

Slide 19 - Open question

Aan de slag!

  • Taalverzorging uit je boek:              2.1 grammatica.

Slide 20 - Slide