This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Welkom
Woordsoorten
ZN, BVN, LW, WW
Nederlands
Slide 1 - Slide
Michiel de Vries, 28 jaar Bijna 3 jaar getrouwd
Een dochtertje van 4 maanden
Nederlands (en geschiedenis)
Sporten (wielrennen, mountainbiken, hardlopen, zwemmen en voetballen), lezen, bordspellen, afspreken met vrienden/familie
Slide 2 - Slide
Lesprogramma
Uitleg woordsoorten
Oefening woordsoorten
Zelfstandig werken
Slide 3 - Slide
Leerdoelen
Aan het eind van deze les...
weet je wat zelfstandig naamwoorden, bijvoeglijk naamwoorden, lidwoorden en werkwoorden zijn.
kun je de woordsoorten ZN, BN LW en WW herkennen en uitleggen wat de kenmerken zijn.
kun je de regels voor het schrijven van het BVN toepassen.
kun je zelfstandig de woordsoorten WW, ZN, BN en LW in tekst benoemen.
Slide 4 - Slide
Geef zoveel mogelijk voorbeelden van zelfstandig naamwoorden.
Slide 5 - Mind map
Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord geeft een ‘naam’ aan ‘zelfstandige’ dingen.
Namen van mensen, dieren en dingen (eigennamen) Lady Gaga, Pluto, Samsung
Woorden voor concrete zaken tafel, laptop, toets
Woorden voor abstracte zaken twijfel, werk, grootte
Slide 6 - Slide
Zelfstandig naamwoord
Zelfstandignaam woorden komen in verschillende vormen voor. Let op de volgende zaken om ze te herkennen:
Je kan er een lidwoord voor zetten, ‘de’, ‘het’, ‘een’: de taart, het kopje, een stekker
Enkelvoud of meervoud taart – taarten, kopje – kopjes
Verkleinwoord taart – taartje, kop - kopje
Slide 7 - Slide
Lidwoorden
Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord (lid)
de, het, een
Er zijn twee bepaalde lidwoorden (de, het) en er is een onbepaald lidwoord (een).
Bij een bepaald lidwoord weet je precies waarom het gaat, bij een onbepaald lidwoord kan het om van alles gaan.
bepaald lidwoord: ‘de’ en ‘het’
mannelijk de leraar
vrouwelijk de actrice
onzijdig het station
verkleinwoord het autootje
onbepaald lidwoord: ‘een’
mannelijk een leraar
vrouwelijk een beroemde actrice
onzijdig een koud, leeg station
Slide 8 - Slide
Bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over het zelfstandige naamwoord. Kleur, materiaal, eigenschap, enzovoort.
Staat er direct voor en soms achter een zelfstandig naamwoord; Een paarse krokodil – De krokodil is paars.
Heeft soms een verbogen vorm; Het ticket is goedkoop – het goedkope ticket
Krijgt bij stoffen en materialen'-en' erachter; Het stalen kettingslot – de katoenen sok
Slide 9 - Slide
Bedenk bij ieder object een bijvoeglijk naamwoord (de blauwe/ronde knop).
Slide 10 - Open question
Bijvoeglijk naamwoord
Het kan zelfstandig gebruikt worden als er voldoende context is; Ik wil een blauwe, geen groene.
Heeft vaak trappen van vergelijking; Deze is laag, die is lager en die het laagst.
Zijn soms afgeleid van een werkwoord. Blaffende honden bijten niet.
Slide 11 - Slide
Bijvoeglijk naamwoord
Stel een vraag om te ontdekken wat de bijvoegelijke naamwoorden zijn. Wat is/zijn + zelfstandig naamwoord?
Let op de spelling
De-woorden + e (ook bij een)
Het-woorden + e (bij een zonder e)
Stof en materialen + 'en' Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord vertelt je van welk materiaal iets gemaakt is.
Er zijn ook uitzonderingen! Kijk maar eens naar de voorbeelden:
de polyester trui
het plastic tasje
Je ziet dat deze stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden niet op -en eindigen. Dat komt meestal omdat het om nieuwere stoffen gaat, die de mens zelf heeft uitgevonden. De woorden ‘plastic’ en ‘polyester’ zijn daar voorbeelden van. We geven je nog wat voorbeelden:
het aluminium bootje
een nylon touw
de latex handschoenen
Slide 12 - Slide
De gele, nieuwe bank
Een gele nieuwe bank
De lieve, zachte pandabeer
Een lieve, zachte pandabeer.
De blanke, jonge man.
Een blanke, jonge man
Het houten, warme bed.
Een houten, warm bed
Het volle, kleine zwembed.
Een vol, klein zwembad.
Slide 13 - Slide
Werkwoorden
Geven aan welke handeling, toestand, proces er in de zin centraal staat (doe-woord).
Geven aan in welke tijd een zin staan (vt - tt).
Passen zich altijd aan het onderwerp aan (ow ev dan ww in ev / ow mv dan ww in mv).
Slide 14 - Slide
Soorten werkwoorden
Persoonsvorm Wij lopen altijd naar school.
Voltooid deelwoord Wij hebben gisteren 10 kilometer gelopen.
Onvoltooid deelwoord Lopend ging hij naar zijn werk.
Hele werkwoord/infinitief Wij willen daar graag lopen.
Slide 15 - Slide
Noteer alle zelfstandig naamwoorden (ZN), alle bijvoeglijk naamwoorden (BVN), alle lidwoorden (LW) en alle werkwoorden (WW).
De nieuwe brugklasleerlingen zijn vorige week voor de introductie op school geweest. Het warme weer zorgde ervoor dat de klassen veel naar buiten gingen. Deze week zijn de lessen begonnen en moeten de leerlingen bij Nederlands direct een lange, saaie tekst ontleden.
Slide 16 - Open question
Leerdoelen
Aan het eind van deze les...
weet je wat zelfstandig naamwoorden, bijvoeglijk naamwoorden, lidwoorden en werkwoorden zijn.
kun je de woordsoorten ZN, BN LW en WW herkennen en uitleggen wat de kenmerken zijn.
kun je de regels voor het schrijven van het BVN toepassen.
kun je zelfstandig de woordsoorten WW, ZN, BN en LW in tekst benoemen.
Slide 17 - Slide
Schrijf op wat je deze les hebt geleerd
Slide 18 - Open question
Schrijf op wat je het moeilijkste vond van deze les en leg uit waarom.
Slide 19 - Open question
Na deze uitleg,
wil ik...
de uitleg nog 1 keer horen/bekijken
meer voorbeelden krijgen
mijn huiswerk maken
de leerstof thuis nog even bekijken
overgaan naar nieuwe leerstof
nog meer te weten komen over de leerstof
niet meer te weten komen over de leerstof
nog iets anders (vul de vraag op de volgende slide in)
Slide 20 - Poll
Nog iets anders, namelijk...
Slide 21 - Open question
Aan de slag!
Leerwerkboek A opdracht 1 tot en met 4
Hoofdstuk 2.1 pagina 35-38
Vrijdag begin van de les moeten die opdrachten af zijn.