NAH en Autisme

Welke syndromen ken je?
1 / 12
next
Slide 1: Mind map
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quiz, text slides and 4 videos.

Items in this lesson

Welke syndromen ken je?

Slide 1 - Mind map

Syndromen voor vandaag
* Autisme
* FAS Syndroom
* Prader - Willi syndroom
* Syndroom van down

Slide 2 - Slide

Syndroom 
Een syndroom is een vaste combinatie van bij elkaar horende symptomen die horen bij een bepaald ziektebeeld, een bepaalde afwijking of stoornis. 

Syndroom kan bestaan uit een combinatie van uiterlijke kenmerken, een verstandelijke beperking, een stoornis in motoriek en een aanleg voor bepaalde orgaanstoornissen. 


Slide 3 - Slide

Foetaal alcoholsyndroom (FAS)
Moeilijke te herkennen syndroom. 

Ontstaan voor de geboorte door overmatig alcohol 
gebruik van de moeder. 
Niet altijd een verstandelijke beperking tot gevolg. 

Mate van beschadiging en functiestoornissen hangt af van de hoeveelheid drank, tijdstip van inname en individuele aanleg van moeder en kind. 

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Video

Aan de slag
Doel: je hebt kennis over de volgende syndromen: autisme, FAS, prader-willi  syndroom en syndroom van Down.
Wie?: individueel + regiegroep
Wat?:
Je gaat de syndromen onderverdelen binnen je regiegroep. Deze pitch je in 3 tot 5 minuten aan je regiegroep nadat je deze uitgewerkt hebt.
  1. Van het door jou gekozen syndroom werk je het volgende uit:
  • Wat is het syndroom?
  • Wat is de oorzaak van het syndroom?
  • De symptomen/kenmerken.
  • Verstandelijke niveau.
  • Wat is de ondersteunings- en begeleidingsbehoefte (adviezen voor omgang) ?
  1. Maak minimaal 2 meerkeuze vragen.
  2. Pitch het syndroom aan jou regiegroep. 
Hoelang?: 60 minuten

Slide 7 - Slide

Wat is autisme?
  • Een stoornis in de informatieverwerking in de hersenen
  • Het onvermogen om in te leven in de gedachten, gevoelens en intenties van anderen

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Wat zijn de kenmerken van mensen met het Syndroom van Down
  • Scheefstaande ogen
  • Een extra huidplooi over de binnenste ooghoeken (amandelvormige ogen) 
  • Een kleine schedel en relatief weinig achterhoofd
  • Asymmetrisch oren
  • Een relatief kleine mond en een dikke gegroefde tong
  • Een brede korte nek
  • Korte armen, benen en voeten
  • Korte brede handen
  • Kleine kromme pinken
  • Ruimte tussen de eerste en tweede teen

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video