week 21 aanwijzend vnw + herhaling

¡Buenos días!
Hoy es jueves, el 24 de .........
¿Qué vamos a hacer?
  • Aanwijzende voornaamwoorden
  • Herhalen kleding
  • Herhalen personen beschrijven
  • Opdrachten uit LA en LE maken
  • Welke leerdoelen ken je en welken hebben nog aandacht nodig?
1 / 11
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with interactive quiz, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

¡Buenos días!
Hoy es jueves, el 24 de .........
¿Qué vamos a hacer?
  • Aanwijzende voornaamwoorden
  • Herhalen kleding
  • Herhalen personen beschrijven
  • Opdrachten uit LA en LE maken
  • Welke leerdoelen ken je en welken hebben nog aandacht nodig?

Slide 1 - Slide

Wat is een aanwijzend voornaamwoord?
Een woord waarmee je iets aanwijst. In het Nederlands deze/dit of die/dat.

Slide 2 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord in het Spaans. 
                                                         mnl. e.v.           vr. e.v.              mnl. m.v.           vr. m.v.
Dichtbij de spreker                     este                 esta                   estos                 estas
(aquí)
Verder weg van spreker            ese                   esa                     esos                  esas
(ahí)

Ver weg van spreker                  aquel               aquella             aquellos          aquellas
(allí)

Slide 3 - Slide

Waar moet je op letten:
  • Het aanwijzend voornaamwoord richt zich naar het zelfstandig naamwoord wat erachter staat. Is dit vrouwelijk of meervoud, dan verandert het dus. Vb: este libro, esta casa, estos libros, estas casas
  • Let goed op of de volgende woorden in de zin staan: aquí (hier), ahí (daar), allí (daarginds, ver weg). Hieraan kan je zien welk aanwijzend vnw. je moet gebruiken. 
  • esto/eso/aquello gebruik je als je niet naar een specifiek zelfstandig naamwoord verwijs. Het wordt dus algemeen gebruikt. ¿Qué es eso? Wat is dat?

Slide 4 - Slide

A practicar!
LA: pág. 53 ej. 5 y 6

Slide 5 - Slide

los calcetines
la gorra
la falda
el vestido
la camisa
las zapatillas
los vaqueros
el pantalón 
la camiseta
la cazadora
el jersey

Slide 6 - Drag question

Escribe en tu cuaderno..
Escribe en español: ¿Qué ropa lleva Augustin?

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Describir una persona de la clase.
Trabaja en grupos de cuatro. 
Haz descripciones de una persona de la clase.
Describe:
 - aspecto físico
- carácter
- la ropa

Slide 9 - Slide

¡A trabajar!
Mira la planificación:
  • Haz los ejercicios del libro de alumno y del libro de ejercicios. 
  • ¿Listo/a? Bekijk de leerdoelen op de voorkant van je planner en noteer:
  • Welke leerdoelen ken je al?
  • Welke leerdoelen hebben nog wat aandacht nodig?
  • Wat kan je zelf doen en bij welke heb je nog hulp nodig?
  • Klaar? Oefen dan met de werkwoorden in de volgende lesbrief.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Link