On y va: revision

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Wat betekent (zijn)

1. a
2. être
3. sommes
4. avoir

Wat betekent (hebben)

1. faire
2. être
3. avoir
4. boire

ik
jij
hij
zij
men/we
wij
jullie/u
zij(m)
zij (v)

Les pronoms personnels / persoonlijkvoornaam

woorden.

Je

Elles

Nous

il

Tu

Elle

Vous

ils

On

je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles

Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp

être (zijn)

Combineer de juiste vorm van être met het goede persoonlijk voornaamwoord

suis

es

est

sommes

êtes

sont

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles

avoir (hebben)

Combineer de juiste vorm van avoir met het goede persoonlijk voornaamwoord

ai

as

a

avons

avez

ont

Schrijf woorden op in het Frans die 

met familie te maken hebben.

La famille

Schrijf op in welke maand bevinden we.

In welke maand vieren we Kerst

1. en decembre
2. en descendre
3. en janvier
4. en avril

Met welke maan begint het jaar?

1. juin
2. fevrier
3. janvier
4. novembre

Hoeveel maanden heeft een jaar?

1. treize
2. onze
3. quinze
4. douze

Wat zijn de dagen van de week?

1. mardi, lundi, mercredi, vendredi, jeudi, samedi, dimanche
2. lundi, mardi, mercredi, jeudi, vendredi, samedi, dimanche
3. lundi, jeudi, mardi, mercredi, vendredi, samedi, dimanche
4. lundi, mardi, dimanche, samedi, jeudi, vendredi, mercredi

Hoeveel dagen heeft een week?

1. dix
2. deux
3. sept
4. vingt

Zet de getallen in de  juiste volgorde

dix

quarante

zéro

trente

cinquante

vingt

Hoe zeg je nog: (kunt u mij helpen)?

1. Vous m´aidez?
2. a l´aide.
3. Vous pouvez m´aider?
4. au secours.

Hoe zeg je nog: ( kunt u het herhalen?)

1. Vous partez?
2. Vous pouvez repeter?
3. Vous pouvez me dire?
4. Vous pouvez me donner?

Welke verschillende kleuren zie je?

1. gris, noir, rouge, blanc, rose
2. vert, rouge, bleu, blanc, rose
3. blanc, violet, vert, noir, rose
4. vert, violet, gris, blanc, rose

Welke verschillende kleuren zie je?

1. rouge, bleu, jaune, brun, noir
2. brun, bleu, noir rouge, jaune
3. rouge, noir, brun, jaune, bleu
4. rouge, bleu, noir, jaune, brun

Hoe ging de herhaling?

Merci pour votre attention et participation!

zijn er vragen of opmerkingen