het online boek: Start; Kapitel Gesundheit: B: Wortschatz
Slide 9 - Slide
Heb ik de leerdoelen behaald?
ben ik in staat een Duitstalig filmpje op hoofdlijnen te begrijpen;
ben ik staat om vragen bij dit filmpje te beantwoorden.
Slide 10 - Slide
Danke für eure Aufmerksamkeit.
Bis nächstes Mal!
Slide 11 - Slide
Guten Tag
Wie geht es euch?
Slide 12 - Slide
jas uit, pet/muts/capuchon af
oortjes uit
mobiel in de wandtas
laptop/boek/schrift/pen op tafel
Slide 13 - Slide
Was machen diese Stunde?
1. Logo Erklärt
2.Schreibfertigkeit: weil/denn, das/dass und ob/oder
Slide 14 - Slide
Lernziele:
Je kunt het verschil tussen weil en denn uitleggen en je bent in staat om met deze woorden een zin te maken.
Je kunt het verschil tussen dasen dass uitleggen en je kunt deze woorden gebruiken in een zin
Je kunt het verschil tussenob en oder uitleggen en je kunt deze woorden gebruiken in een zin
Slide 15 - Slide
Aber zuerst.....ein Filmchen!
Slide 16 - Slide
www.zdf.de
Slide 17 - Link
Zweifelsfälle der deutschen Sprache
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
das/dass Ich finde ..... Buch sehr spannend.
A
dass
B
das
Slide 20 - Quiz
das/dass Meinst du ..... da?
A
dass
B
das
Slide 21 - Quiz
das/dass Ja, ...... auf dem Tisch da.
A
dass
B
das
Slide 22 - Quiz
das/dass Ich finde, ..... es gut geschrieben ist.
A
dass
B
das
Slide 23 - Quiz
das/dass ..... ist mein Lieblichsbuch.
A
dass
B
das
Slide 24 - Quiz
das/dass Ich glaube, ..... ich es schon gelesen habe.
A
dass
B
das
Slide 25 - Quiz
das/dass Ich finde ..... Buch, .....dort steht, noch spannender.
A
dass, das
B
das, das
C
dass, dass
D
das, dass
Slide 26 - Quiz
Slide 27 - Slide
Let op de zinsvolgorde
Slide 28 - Slide
Ich gehe jetzt schlafen, ... ich müde bin.
A
denn
B
weil
Slide 29 - Quiz
Er liegt im Bed, ..... er ist müde
A
denn
B
weil
Slide 30 - Quiz
Sie kauft die Schuhe nicht, ... sie zu teuer sind.
A
denn
B
weil
Slide 31 - Quiz
Ich denke er liebt reisen, ... fährt er gern ins Ausland.
A
denn
B
weil
Slide 32 - Quiz
Ich kaufe das Buch , ..... es billig ist!
A
denn
B
weil
Slide 33 - Quiz
Slide 34 - Slide
Ich frage mich, ..... du gut geschlafen hast.
A
ob
B
oder
Slide 35 - Quiz
Was findest du eine schönere Farbe? Gelb ..... Blau?
A
ob
B
oder
Slide 36 - Quiz
Er hat mich gefragt ..... ich Zeit hatte zum Fußball spielen.
A
ob
B
oder
Slide 37 - Quiz
Weißt du, ..... er zu Hause ist?
A
ob
B
oder
Slide 38 - Quiz
Wir können hier nach rechts .... nach links abbiegen.
A
ob
B
oder
Slide 39 - Quiz
Pause
Slide 40 - Slide
Hallo
Stunde 2
Slide 41 - Slide
An die Arbeit!
An die Arbeit:
Was? Macht Aufgaben 39, 40, 41, 42 online
Wie? selbstständig, via Start: Kapitel Gesundheit: G:
Schreiben.
Hilfe? die Wörterliste und ein Wörterbuch
Zeit? 20 Minuten Fertig? Schreibt einen E-Mail (Aufgabe 44) auf einem
Zettel. Benutzt die vorherigen Aufgaben als
Inspiration für eure eigenen E-Mail. Liefer deine
E-Mail ein!!
Slide 42 - Slide
Heb ik de leerdoelen behaald?
kan ik het verschil tussen weil en denn uitleggen en ben ik in staat om met deze woorden een zin te maken?
kan ik het verschil tussen das en dass uitleggen en kan ik deze woorden gebruiken in een zin?
kan ik het verschil tussen ob en oder uitleggen en kan ik deze woorden gebruiken in een zin?
Slide 43 - Slide
Abschluss
Niet inpakken - luisteren - ik sluit de les af
na mijn startsignaal: inpakken
zitten blijven tot de bel gaat- stil
dan: klaar :)
Slide 44 - Slide
Danke für eure Aufmerksamkeit.
Bis nächstes Mal!
Slide 45 - Slide
Was machen wir heute?
Logo schauen
Grammatik: der dritte Fall
üben
Slide 46 - Slide
die Lernziele:
ik kan uitleggen wat naamvallen zijn;
ik ken de Duitse persoonlijk voornaamwoorden en begrijpt hoe je personen/dingen/groepen personen kunt vervangen door een persoonlijk voornaamwoord;
ik ben in staat om met behulp van het stappenplan Naamvallen het juiste persoonlijk voornaamwoord in de eerste en derde naamval in een zin te plaatsen;
Hilfe? Seite 67 und 68 (Grammatik) + het stappenplan
Zeit? 10 Minuten
Fertig? Slim Stampen: Wir gehen bald weiter mit Schreibfertigkeit!
Slide 54 - Slide
Heb ik de leerdoelen behaald?
kan ik uitleggen wat naamvallen zijn?
ken ik de Duitse persoonlijk voornaamwoorden en begrijpt hoe je personen/dingen/groepen personen kunt vervangen door een persoonlijk voornaamwoord;
Ben ik in staat om met behulp van het stappenplan Naamvallen het juiste persoonlijk voornaamwoord in de eerste en derde naamval in een zin te plaatsen;