Bijles grammatica zinsontleding

1 / 51
next
Slide 1: Slide
NederlandsHBOStudiejaar 1

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide


Zij hebben de toets goed gemaakt.
A
Persoonsvorm
B
Werkwoordelijk gezegde

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide


Gisteren gingen Jos en Jelle in het bos fietsen. 
A
Persoonsvorm
B
Werkwoordelijk gezegde
C
Onderwerp

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide


Marja is twintig jaar geworden.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quiz


Zij hebben een nieuwe auto gekocht. 
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 10 - Quiz


Hij blijft de meester van Rik. 
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Koppelwerkwoord
Een koppelwerkwoord kun je ook vervangen door een ander koppelwerkwoord. 

Hij is meester --> Hij wordt meester. 

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide


Hij heeft een nieuwe auto gekocht.
A
Lijdend voorwerp
B
Meewerkend voorwerp

Slide 32 - Quiz

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide


Aan de studenten van de Pabo en TC geeft Lisanne een college. 
A
Lijdend voorwerp
B
Meewerkend voorwerp

Slide 35 - Quiz

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide


Ik wacht op mijn opa. 
A
Bijwoordelijke bepaling
B
Voorzetselvoorwerp

Slide 38 - Quiz


Ik wacht op het perron.
A
Bijwoordelijke bepaling
B
Voorzetselvoorwerp

Slide 39 - Quiz


Koen gilde hard toen hij haar zag. 
A
Bijwoordelijke bepaling
B
Voorzetselvoorwerp

Slide 40 - Quiz

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Slide


Het kleine schilderij aan de linkerkant / vind / ik / het mooiste. 
A
Bijwoordelijke bepaling
B
Bijvoeglijke bepaling

Slide 47 - Quiz

Slide 48 - Slide

Slide 49 - Slide

Slide 50 - Slide

Slide 51 - Slide