deel 5: Is het appartement nog vrij?

deel 5: Is het appartement nog vrij?

Is het appartement nog vrij?
1 / 59
next
Slide 1: Slide
OkanSecundair onderwijs

This lesson contains 59 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 240 min

Items in this lesson

deel 5: Is het appartement nog vrij?

Is het appartement nog vrij?

Slide 1 - Slide

bladzijde 88, oefening 1
Beantwoord eerst zelf de vragen.
Daarna bespreken we het in de klas.

Slide 2 - Slide

blz. 88, oef. 1
Wat is het verschil tussen 
een appartement en een studio?

Slide 3 - Slide

Dit is een appartement
Hier zie je het appartement van binnen.

Slide 4 - Slide

Dit is een studio.

Slide 5 - Slide

blz. 88, oef. 1
Ben je tevreden over de plaats waar je woont?
Waarom wel? Waarom niet?

Slide 6 - Slide

blz. 88, oef. 1
Waar kan je zoeken naar een ander huis, appartement ...?

Slide 7 - Slide

blz. 88, oef. 1
Waar kan je zoeken naar een ander huis, appartement ...?
- online (www.immoweb.be, www.zimmo.be ...)
- in een krant
- in een immobiliënkantoor
- vragen aan mensen

Slide 8 - Slide

Dit is een immobiliënkantoor.

Slide 9 - Slide

blz. 89, oef. 2
Afkortingen:
- Een afkorting maakt het woord korter.
- Een afkorting eindigt met een punt.
- De afkorting van 'bladzijde' is 'blz.'
- De afkorting van 'oefening' is 'oef.'


Slide 10 - Slide

AFKORTING
1. app.
2. glvl.
3. liv.
4. slpk.
5. kkn.
6. ing.
7. toest.
8. badk.
9. c.v.
10. incl.

WOORD
appartement
gelijkvloers
living
slaapkamer
keuken
ingericht
toestellen
badkamer
centrale verwarming
inclusief

Slide 11 - Slide

Deze verdieping is het gelijkvloers.

Slide 12 - Slide

Dit is een centrale verwarming.

Slide 13 - Slide

blz. 90, 91, oef. 3
Op bladzijde 91 staan ADVERTENTIES.
Je kan zien waar het huis, het appartement of de studio 
TE HUUR of TE KOOP is.
Is er een appartement te huur in Gent?
Is er een studio te koop in Mechelen? ...
Naar welk telefoonnummer kunnen deze mensen telefoneren?

Slide 14 - Slide

Ben je al klaar?
Schrijf dan zelf een advertentie 
over jouw huis of kamer.
Wat zou je schrijven als je 
je huis of kamer zou verhuren?

Slide 15 - Slide

blz. 92, oef. 4
Lees eerst de advertentie.
Mevrouw Van Oers heeft deze advertentie ook gelezen.
Ze telefoneert naar de eigenaar.
Lees eerst vraag 1, 2 en 3.
Neem kaartjes a, b en c.
Luister nu naar het telefoongesprek.
Welke tekeningen passen bij de keuken, de badkamer en de wc?

Slide 16 - Slide

blz. 93, oef. 5
Lees de advertentie.
Meneer Swerts heeft de advertentie ook gelezen.
Hij telefoneert naar de eigenaar.
Lees de vragen.
Luister naar het telefoongesprek.
Beantwoord de vragen.

Slide 17 - Slide

blz. 93, oef. 6
Lees de advertentie.
Mevrouw Janssens heeft de advertentie ook gelezen.
Ze telefoneert naar de eigenaar.
Lees de vragen.
Luister naar het telefoongesprek.
Beantwoord de vragen met de kaartjes van a, b en c.

Slide 18 - Slide

blz. 92, 93, oef. 4, 5, 6
We lezen per twee de dialogen.
Let op een goede intonatie.

Slide 19 - Slide

We luisteren naar een gesprek. We lezen mee.
1. Is Vera getrouwd?
2. Op welke verdieping is het appartement?
3. Hoeveel slaapkamers zijn er?
4. Is er een bad?
5. Is er een balkon?
6. Is er een lift?
7. Wanneer kan Vera komen kijken in het appartement?

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Welke vragen zou jij stellen?
GENT
Gelegen in het centrum, volledig gerenoveerd, 
2 slpk., liv., kkn., badkamer, 
€ 550 (regio 9000)
tel. 0499 56 22 50

Slide 22 - Slide

blz. 94, oef. 7
1. We lezen de vragen.
2. We luisteren naar het telefoongesprek.
Heeft de man deze vragen gesteld of niet?
Zet een V in het vakje bij de vraag.
3. Daarna luisteren we nog eens.
Noteer de antwoorden op de vragen.

Slide 23 - Slide

blz. 94, oef. 8
We werken per twee: A en B.
A krijgt kaartjes met woorden.
A maakt goede vragen met deze woorden.
B controleert of de vragen juist zijn.

Slide 24 - Slide

blz. 94, oef. 8
We werken per twee: A en B.
B krijgt kaartjes met woorden.
B maakt goede antwoorden met deze woorden.
A controleert of de antwoorden juist zijn.

Slide 25 - Slide

Hoe vraag je het?
- Hoe neem je de telefoon op? 
--> Hallo, met 'voornaam + achternaam')

- Hoe zeg je waarvoor je belt?
--> Ik heb uw ...
--> Ik bel voor ...
--> Is het appartement nog ... ?

Slide 26 - Slide

Hoe vraag je het?
- Hoe vraag je informatie?
--> Ik heb nog een paar ...

- Hoe maak je een afspraak?
--> Wanneer ... ?
--> Past het voor u op ... ?

Slide 27 - Slide

Hoe vraag je het?
- Wat zeg je op het einde van het gesprek?
--> Dankuwel en tot ...



Slide 28 - Slide

blz. 95, oef. 9
We lezen de advertentie.
Kijk naar de tekeningen.
1. Zet een V bij de studio's die bij de advertentie passen.
2. Zet een V bij de verschillen tussen deze studio's.
3. Hoeveel verschillen zie je?

Slide 29 - Slide

Voorbereiding op het telefoongesprek
Je wil verhuizen.
Je vindt een interessante advertentie.
Welke vragen wil je stellen aan de eigenaar van het appartement?
Schrijf per twee de vragen op het blad.

Slide 30 - Slide

het telefoongesprek
A wil verhuizen. 

B heeft een appartement. B gaat een jaar in Londen wonen.
B wil zijn appartement een jaar verhuren.

A telefoneert naar B. A stelt vragen.
B geeft de antwoorden.

Slide 31 - Slide

blz. 95, oef. 9
WILRIJK
Karel Mesdagplein 6,
mooie gemeubelde studio, 
glvl., liv. met kitch. en slphoek, douche en wc,
max. 2 pers., alle kosten incl., 
2 mnd. waarborg, €425 
0499 56 22 50

Slide 32 - Slide

blz. 96, oef. 9
1. Welke studio's passen bij deze advertentie? 
Zet een V.

2. Welke verschillen zijn er tussen de aangeduide studio's?
Zet V's.

3. Hoeveel verschillen zie je?

Slide 33 - Slide

blz. 96, oef. 10
Mevrouw Maes is geïnteresseerd in deze gemeubelde studio in Wilrijk.
Ze telefoneert naar de eigenaar.
1. Kijk naar de tekeningen op blz. 95.
Over welke studio geeft de eigenaar informatie? A, B, C of D?
2. Heeft de eigenaar informatie gegeven over deze dingen?

Slide 34 - Slide

Je krijgt de tekst van het gesprek.
Voer de gesprekken per twee.
Let op de intonatie.

Slide 35 - Slide

blz. 102: ER
ER + VERBUM + EEN ... (+ IN ...)

--> Er is een slaapkamer in het appartement.
--> Er staat een kast in de living.
--> Er ligt een tapijt in de eetkamer.
--> Er hangt een spiegel in de badkamer.


Slide 36 - Slide

blz. 102: ER (meervoud)
er + VERBUM + een ... (+ in ...)
Meervoud: er + VERBUM (meervoud!) + (vier) ... (+ in ...)

Er staat een stoel in de kamer.
Er staan vier stoelen in de kamer.
Er staan stoelen in de kamer.
Er zijn stoelen in de kamer.



Slide 37 - Slide

blz. 102: ER (als vraag)
er + VERBUM + een/twee/drie ... + in ...

in een vraag: VERBUM + er + een/vier ... + in ...
--> Staat er een kast in de kamer?         
--> Staan er twee kasten in de kamer?
--> Staan er kasten in de kamer?  
--> Zijn er stoelen?         



Slide 38 - Slide

blz. 99, oef. 99
Vul het juiste verbum in.
Kies uit: staat, staan, hangt, hangen, ligt, liggen

Slide 39 - Slide

blz. 96, oef. 11
We zoeken de verschillen.
Gebruik 'er'.

Slide 40 - Slide

Beschrijf de studio.
Je krijgt een tekening van de leerkracht.
Hoe ziet de studio eruit?
Je schrijft zinnen met 'er'.
Bijvoorbeeld: 'Er hangen gordijnen voor het raam' 
of 'er staat een tafel in de eetkamer.'
Schrijf minstens vijf zinnen.
Als je het moeilijker wil maken, schrijf je tien zinnen.

Slide 41 - Slide

VOORZETSELS
OP - ONDER

Waar is de auto?

1. De auto is OP de tafel.
2. De auto is ONDER de tafel.

Slide 42 - Slide

VOORZETSELS
BOVEN

De lampen hangen BOVEN 
de tafel.

Slide 43 - Slide

VOORZETSELS
VOOR - ACHTER

Waar zijn de auto's?

De rode auto staat VOOR het huis.
De gele auto staat ACHTER het huis.

Slide 44 - Slide

VOORZETSELS
UIT - IN

Waar is de kat?

De eerste kat is UIT de doos.
De tweede kat is IN de doos.

Slide 45 - Slide

VOORZETSELS
NAAST

Waar staat de boom?
De boom staat NAAST het huis.

Slide 46 - Slide

VOORZETSELS
TUSSEN

Waar staat het huis?
Het huis staat TUSSEN 
twee bomen.


Slide 47 - Slide

VOORZETSELS

Slide 48 - Slide

Waar is meneer Sebrechts?

Maak zelf zinnen.
Gebruik deze voorzetsels:
boven op onder in naast tussen voor achter

Slide 49 - Slide

Waar is je buur?

Werk per twee.
Persoon A gaat ergens staan, zitten, liggen ...
Persoon B maakt een zin.
Gebruik deze voorzetsels:
boven op onder in naast tussen voor achter

Slide 50 - Slide

VOORZETSELS
Maak nu de extra oefeningen op voorzetsels.

Slide 51 - Slide

VOORZETSELS
Je krijgt een prent van de leerkracht.
Wat zie je?
Spreek met je buur.
Gebruik 'er staat', 'er hangen', 'er ligt' ...
Gebruik voorzetsels: 
boven op onder in naast tussen voor achter

Slide 52 - Slide

Nu is het aan jou.
Hoe ziet deze kamer eruit?
Beschrijf de kamer.
Gebruik 'er'.
Bijvoorbeeld: 'er hangen twee gordijnen aan het raam' 
of 'er ligt een tapijt in de badkamer'.

Slide 53 - Slide

Slide 54 - Slide

Slide 55 - Slide

Slide 56 - Slide

Slide 57 - Slide

Slide 58 - Slide

Slide 59 - Slide