This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Nederlands hoofdstuk 5
Slide 1 - Slide
In deze les leren:
Het verschil tussen "kennen"en "kunnen" en tussen "liggen"en "leggen".
Slide 2 - Slide
we gaan:
Eerst de theorie lezen die staat ook in je werkboekje op bladzijde 192. Theorie - zo schrijfje het - en dan de verleden tijd. daarna is er een filmpje over "kennen en Kunnen".
Slide 3 - Slide
Sommige werkwoorden worden vaak door elkaar gehaald of fout gebruikt. Het gaat om de werkwoorden kennen/kunnen en liggen/leggen. Toch is er een belangrijk verschil in betekenis.
Slide 4 - Slide
Zo schrijf je kennen, kunnen, liggen en leggen
Slide 5 - Slide
zo schrijf je de verleden tijd
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Video
Je gaat zelfstandig aan het werk:
Je maakt in Magister, dat is beter want dan wordt je werk direct nagekeken, opdrachten 1 tot en met 7.
Slide 8 - Slide
nog controleren of je het goed begrepen hebt
Slide 9 - Slide
welke zin is goed?
A
Wij leggen ons schrift op tafel.
B
De kippen liggen een ei.
Slide 10 - Quiz
welke persoonsvorm is goed? De meeste sporters leggen/liggen vroeg in bed.
A
leggen
B
liggen
Slide 11 - Quiz
welke persoonsvorm is goed? We kunnen/kennen niet alles bewaren.
A
kunnen
B
kennen
Slide 12 - Quiz
Welke persoonsvorm is goed? Jan legde/lag een schrift op tafel.