Cursus 5 Grammatica Par 2 - Persoonsvorm

Cursus 5 Grammatica Par 2 
de persoonsvorm
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Cursus 5 Grammatica Par 2 
de persoonsvorm

Slide 1 - Slide

De persoonsvorm
De persoonsvorm is een zinsdeel.
Het is een stukje van een hele zin.
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Slide 2 - Slide

De persoonsvorm
In een zin staan regelmatig meerdere werkwoorden. 
Het is dan aan jou om te achterhalen welk werkwoord de persoonsvorm is. 

Slide 3 - Slide

De persoonsvorm
De persoonsvorm is het belangrijkste werkwoord in de zin.
Hij staat naast het onderwerp in de zin.
De persoonsvorm vind je vooraan in een normale zin. 


Slide 4 - Slide

De persoonsvorm zoeken (1)
De persoonsvorm kun je vinden via de vraagproef:
- maak van de zin een vraag (met dezelfde woorden). 
- de persoonsvorm staat dan als 1e woord in de vraagzin.


Slide 5 - Slide

De persoonsvorm zoeken (1)
de vraagproef:
- Christian wilde graag een scooter kopen.
- Wilde Christian graag een scooter kopen.
- de persoonsvorm = wilde


Slide 6 - Slide

De persoonsvorm zoeken (2)
De persoonsvorm kun je ook vinden via de tijdproef:
- zet de zin in de andere tijd.  Dus: van tegenwoordige tijd maak je verleden tijd OF van verleden tijd maak je tegenwoordige tijd.
- de persoonsvorm is het werkwoord dat van tijd veranderd.


Slide 7 - Slide

De persoonsvorm zoeken (2)
de tijdproef:
- Christian ging graag een scooter kopen. (verleden tijd)
- Christian gaat graag een scooter kopen. (tegenwoordige tijd)
- de persoonsvorm = ging


Slide 8 - Slide

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Iedereen weet wat de persoonsvorm is.
A
Iedereen
B
weet
C
persoonsvorm
D
Is

Slide 9 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
De persoonsvorm
B
is
C
altijd
D
een werkwoord

Slide 10 - Quiz

persoonsvorm:
Als het onderwerp meervoud is, moet de persoonsvorm ook meervoud zijn.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?

Heeft juffrouw De Jong een cadeaubon gekocht?
A
Heeft
B
juffrouw De Jong
C
een cadeaubon
D
gekocht

Slide 12 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
A
De Franse man
B
aandacht
C
besteedt
D
zijden

Slide 13 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
A
is
B
gestruikeld
C
De Finse atleet
D
een takje

Slide 14 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
A
Jip en Janneke
B
verstoppertje
C
op straat
D
spelen

Slide 15 - Quiz

Vraagproef:
A
je maakt van de zin een vraagzin, het onderwerp staat vooraan
B
je maakt van de zin een vraagzin, de pv staat achteraan
C
je maakt van de zin een vraagzin, de pv staat vooraan
D
je maakt van de zin een vraagzin, het gezegde staat vooraan

Slide 16 - Quiz

Waarom gebruik je de vraagproef niet altijd?
A
Als de zin al vragend is, komt de pv niet vooraan te staan.
B
Als je de zin vragend maakt, verander je de functie van de persoonsvorm.
C
Als er meer persoonsvormen in de zin staan, zoals een samengestelde zin heeft, vind je er toch maar één.

Slide 17 - Quiz

Met de tijdproef vind je
A
Het onderwerp
B
De persoonsvorm
C
Het werkwoordelijk gezegde
D
Het zelfstandig naamwoord

Slide 18 - Quiz

Bij de tijdproef verandert alleen de pv
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quiz

Wat doe je als je de tijdproef toepast?
A
Je verandert alle werkwoorden van tijd
B
Je verandert alle woorden in de zin van tijd
C
Je verandert alleen het belangrijkste werkwoord in de zin van tijd

Slide 20 - Quiz

Welk woord veranderd bij de tijdproef in de zin: Het meisje trok zich daar niets van aan.
A
Het meisje
B
niets
C
daar
D
trok

Slide 21 - Quiz

Maken
digitaal lesboek
opdracht 1 t/m 7
Snel klaar? Maak ook de extra opdrachten

Slide 22 - Slide