Als je zinsdelen gaat benoemen, werk je altijd met een vaste volgorde:
1. Zoek als eerste de pv (persoonsvorm) " verander de tijd en kies het juiste werkwoord.
2. Zet daarna zinsdeelstrepen " verander de woordvolgorde en bekijk wat bij elkaar hoort.
3. Benoem het wg (werkwoordelijk gezegde) " de pv + alle andere werkwoorden in de zin.
4. Benoem het o (onderwerp) " vraag wie/wat + wg?
5. Benoem het lv (lijdend voorwerp) " vraag wat/wie + wg + o?
6. Benoem het mv (meewerkend voorwerp)" vraag aan/voor wie + wg + o + lv?
7. Benoem de bwb (bijwoordelijke bepaling) " alle zinsdelen die je nog niet hebt benoemd.