Noteer per zin: lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, soort werkwoord en voorzetsels
1. In de tuin loopt een zwarte kat met een muis in zijn bek.2. Door de harde wind zijn de stoelen op het terras omgewaaid.
3. Na deze oefening snap ik de uitleg helemaal.