1. Je weet welke drie werkwoorden er zijn
2. Je weet hoe je de persoonsvorm van een zin moet vinden
3. Je weet wat een scheidbaar samengesteld werkwoord is
4. Je weet wat een infinitief is
5. Je weet wat een voltooid deelwoord is
6. Je weet wat het werkwoordelijk gezegde is en hoe je die in een zin kunt vinden
7. Je weet wat het onderwerp is en hoe je die in een zin kunt vinden