Grammatica blok 1 vwo 1 19/20

Programma 
Grammatica blok 1 
  • kun je drie verschillende werkwoordsvormen benoemen;
  • kun je het werkwoordelijk gezegde benoemen;
  • kun je het onderwerp van een zin benoemen;
  • toon je je kennis en inzicht over werkwoordsvormen;
  • pas je je kennis over werkwoordsvormen, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp toe.
Grammatica blok 2
  • kun je het bouwplan van een basiszin vaststellen;
  • kun je bij gegeven werkwoorden een bouwplan voor een zin maken;
  • kun je zinnen in zinsdelen verdelen;
  • kun je vaststellen of een zin grammaticaal correct is.
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Programma 
Grammatica blok 1 
  • kun je drie verschillende werkwoordsvormen benoemen;
  • kun je het werkwoordelijk gezegde benoemen;
  • kun je het onderwerp van een zin benoemen;
  • toon je je kennis en inzicht over werkwoordsvormen;
  • pas je je kennis over werkwoordsvormen, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp toe.
Grammatica blok 2
  • kun je het bouwplan van een basiszin vaststellen;
  • kun je bij gegeven werkwoorden een bouwplan voor een zin maken;
  • kun je zinnen in zinsdelen verdelen;
  • kun je vaststellen of een zin grammaticaal correct is.

Slide 1 - Slide

Grammatica

Slide 2 - Mind map

Doelen van de les 
1. Je weet welke drie werkwoorden er zijn
2. Je weet hoe je de persoonsvorm van een zin moet vinden
3. Je weet wat een scheidbaar samengesteld werkwoord is
4. Je weet wat een infinitief is
5. Je weet wat een voltooid deelwoord is
6. Je weet wat het werkwoordelijk gezegde is en hoe je die in een zin kunt vinden
7. Je weet wat het onderwerp is en hoe je die in een zin kunt vinden  

Slide 3 - Slide

Werkwoorden
1. Wesley surft graag over de hoge golven aan de kust van Australië
2. Wesley wil graag over de hoge golven aan de kust van Australië surfen
3. Wesley heeft in december over de hoge golven aan de kust van Australië gesurft. 
  • persoonsvorm, infinitief, voltooid deelwoord 

Slide 4 - Slide

Persoonsvorm 
  • Tijdproef
    Suus signaleert een fout in de opgave.
    Suus signaleerde een fout in de opgave. 
  • Getalproef
    Mats pakt zijn boeken
    Mats en Daniël pakken hun boeken. 

Slide 5 - Slide

Wat is de persoonsvorm?
Waqar heeft gisteren de hele dag gevoetbald.

Slide 6 - Open question

Wat is de persoonsvorm?
Nouha is het zusje van Nour.

Slide 7 - Open question

Enya woont de finale van het Nederlands kampioenschap hockey bij.

Slide 8 - Open question

Scheidbaar samengesteld werkwoord 
  • Enya woont de finale van het Nederlands kampioenschap hockey bij. 
  • Woont bij is 1 werkwoord --> komt van het werkwoord 'bijwonen'
  • 'Woont bij' is dus de persoonsvorm 

Slide 9 - Slide

Bedenk zelf een zin met een scheidbaar samengesteld werkwoord

Slide 10 - Open question

Infinitief 
  • Het hele werkwoord
  • De vorm die in het woordenboek staat
  • gaan, lopen, benoemen, updaten, etc. 

Slide 11 - Slide

Voltooid deelwoord 
  • Wordt gebruikt in combinatie met een hulpwerkwoord, staat nooit alleen in de zin!
  • Is nooit de persoonsvorm
  • Staat vaak achteraan in de zin
  • Ik heb gefietst, ik heb gezwommen, ik ben gevallen 

Slide 12 - Slide

Bedenk drie zinnen met het werkwoord zwemmen: in zin 1 is het werkwoord de pv, in zin 2 is het werkwoord de infinitief, in zin 3 is het werkwoord het voltooid deelwoord

Slide 13 - Open question

Werkwoordelijk gezegde 
Iemand doet iets 
Stappenplan:
1. Noteer de persoonsvorm
2. Zoek de andere werkwoordsvormen op en en schrijf die achter de persoonsvorm 
Hidde heeft gisteren over straat gelopen.
heeft gelopen = wg 

Slide 14 - Slide

Louise heeft erg hard gerend

Slide 15 - Open question

Mirthe is hard aan het werk

Slide 16 - Open question

Lieve vraagt Milou haar pen te pakken

Slide 17 - Open question

Let op! 
Woordjes als 'te' en 'aan het' horen bij het werkwoordelijk gezegde. 

Slide 18 - Slide

Onderwerp 
  • Geeft aan wie iets doet /is of wat er gebeurt 
  • Voer de getalproef uit. Het woord dat met de persoonsvorm mee verandert, is de persoonsvorm.
  • Amira heeft haar huiswerk gemaakt.
  • Amira en Jocelyn hebben hun huiswerk gemaakt. 

Slide 19 - Slide

Polina heeft het eerste uur les op maandag.

Slide 20 - Open question

Polina en Lidewij hebben het eerste uur les op maandag.

Slide 21 - Open question

De ijsbeer, een groot en gevaarlijk roofdier, leeft op de Noordpool

Slide 22 - Open question

Aan de slag! 
Maak de opdrachten bij paragraaf 1.3
Tijd: 20 minuten
Klaar?: verder met paragraaf 1.4, 1.5 en 1.6

Slide 23 - Slide

Doelen van de les 
1. Je weet welke drie werkwoorden er zijn
2. Je weet hoe je de persoonsvorm van een zin moet vinden
3. Je weet wat een scheidbaar samengesteld werkwoord is
4. Je weet wat een infinitief is
5. Je weet wat een voltooid deelwoord is
6. Je weet wat het werkwoordelijk gezegde is en hoe je die in een zin kunt vinden
7. Je weet wat het onderwerp is en hoe je die in een zin kunt vinden  

Slide 24 - Slide