13/11, grammatica en formuleren I

woensdag 13 november
planning:
1.bespreken LET 1 + HW

2. 
- herhaling ZD leerjaar 2: opdracht 3+4 (online)
- herhaling formuleren leerjaar 2: opdracht 2+3 (online)

3. lezen
timer
15:00
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1-3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

woensdag 13 november
planning:
1.bespreken LET 1 + HW

2. 
- herhaling ZD leerjaar 2: opdracht 3+4 (online)
- herhaling formuleren leerjaar 2: opdracht 2+3 (online)

3. lezen
timer
15:00

Slide 1 - Slide

leerdoelen
- Je kunt zinnen ontleden (PV, GZ, O, LV, MWvw, BWB);


- Je kunt werkwoorden uit een zin benoemen (hww, zww, kww)

Slide 2 - Slide

Herhalen zinsontleding
PV
Gezegde (ww of nw)
O
LV
MV
BWB
BVB

Slide 3 - Slide

oefenen
1. Lawines veroorzaken vaak ongelukken.
2. Deskundigen kunnen lawines voorspellen.
3. Vaak geven zij bergbeklimmers advies.
4. Bergbeklimmers kunnen verrast worden door een stevige wind.
5. De getroffen klimmers volgden een populaire route.

Slide 4 - Slide

zinnen
In het Nederlands heb je twee soorten zinnen:

Zinnen waarin iemand iets doet.
Zinnen waarin iemand iets is

Slide 5 - Slide

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
In het Nederlands heb je twee soorten gezegden.

Zinnen waarin iemand iets doet. = werkwoordelijk gezegde
Zinnen waarin iemand iets is. = naamwoordelijk gezegde

Slide 6 - Slide

VB:
In het Nederlands heb je twee soorten zinnen.

Zinnen waarin iemand iets doet. = Ik geef les.

Zinnen waarin iemand iets is. = ik ben docent.

Slide 7 - Slide

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Katrien is moe.
timer
0:30
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 8 - Quiz

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Ze heeft hard gewerkt.
timer
0:30
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quiz

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Zij wil gaan slapen.
timer
0:30
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 10 - Quiz

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Zij dacht aan haar grote zachte bed met haar warme deken en haar grote hoeveelheid knuffels.
timer
0:30
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 11 - Quiz

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Later wordt Katrien slaapspecialist.
timer
0:30
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 12 - Quiz

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
Je bepaalt of je te maken hebt met een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde:

- na het onderstrepen van de pv,
- het vinden van het gezegde (nog niet opschrijven)
- benoemen van het onderwerp.

VB: Later / wordt / zij / slaapspecialist

Slide 13 - Slide

De leerling is boos geworden.

pv?
timer
0:30
A
de leerling
B
is
C
boos
D
geworden

Slide 14 - Quiz

De leerling is boos geworden.

ow?
timer
0:30
A
de leerling
B
is
C
boos
D
geworden

Slide 15 - Quiz

De leerling is boos geworden.

Doet de leerling iets, of is de leerling iets?
timer
0:30
A
doet iets!
B
nee, is iets!

Slide 16 - Quiz

Naamwoordelijk gezegde
De leerling / is / boos / geworden. 
ow: de leerling
ng: is [boos] geworden

Het naamwoordelijk gezegde koppelt een eigenschap met het onderwerp.
Die eigenschap is het naamwoordelijk deel van het gezegde. 

Slide 17 - Slide

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
Je moet bij elke zin kiezen tussen een naamwoordelijk gezegde OF een werkwoordelijk gezegde. Ze zitten nooit allebei in de zin. 

werkwoordelijk gezegde: het onderwerp doet iets -> alle werkwoorden in de zin .

Naamwoordelijk gezegde: het onderwerp is iets -> alle werkwoorden in  de zin + het naamwoordelijk deel

Slide 18 - Slide

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.

pv?
timer
0:30
A
voor veel leerlingen
B
blijft
C
grammatica
D
een moeilijk onderdeel.

Slide 19 - Quiz

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.

ow?
timer
0:30
A
voor veel leerlingen
B
blijft
C
grammatica
D
een moeilijk onderdeel.

Slide 20 - Quiz

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.

werkwoordelijk gezegde of naamwoordelijk gezegde?
timer
0:30
A
werkwoordelijk
B
nee, naamwoordelijk!

Slide 21 - Quiz

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
timer
0:30
A
blijft
B
blijft [een moeilijk onderdeel voor veel leerlingen]
C
blijft [voor veel leerlingen]
D
blijft [een moeilijk onderdeel]

Slide 22 - Quiz

koppelwerkwoorden (1/2)
In het Nederlands hebben we negen koppelwerkwoorden:

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Als je deze uit je hoofd leert, kan het makkelijker worden om het naamwoordelijk gezegde te herkennen. 

trucje!

Slide 23 - Slide

koppelwerkwoorden (2/2)

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Bij zinnen met een naamwoordelijk gezegde kun je de koppelwerkwoorden met elkaar verruilen.
VB:

Ik ben docent. 
Ik word docent. 
Ik blijf docent. 
Ik blijk docent. 
Ik lijk docent. 
etc..

trucje!

Slide 24 - Slide

Naamwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp

Een naamwoordelijk gezegde heeft nooit een lijdend voorwerp.



Kijk maar:

Ik / eet / een mandarijn.
ow: ik
wg: eet
lv: een mandarijn

Ik / ben / een mandarijn. 
ow: ik
ng: ben [een mandarijn]
lv: -


Slide 25 - Slide

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

De ijverige Hendrik bleek de beste van de klas met wiskunde.
timer
0:30
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde.

Slide 26 - Quiz

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Sophie bleef na de les nog even zitten.
timer
0:30
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde.

Slide 27 - Quiz

LAATSTE
naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

De moestuin is een grote puinhoop geworden.
timer
0:30
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde.

Slide 28 - Quiz

incongruentie
HS 6, formuleren

--> taalfout
--> getal van het onderwerp en de pv is ongelijk.


Slide 29 - Slide

voorbeeld:

1. onderwerp mv, persoonsvorm ev --> 
In Nederland wordt softdrugs al heel lang gedoogd.

2. onderwerp lijkt mv, maar is ev --> 
Een aantal bezoekers van het pretpark vonden het vervelend dat de wachtrijen lang waren.

3. persoonsvorm en onderwerp staan ver uit elkaar; daartussen staan andere zinsdelen met een ander getal dan het  onderwerp -->
Uit de gegevens van het energiebedrijf bleek dat de heer Jansen, net als zijn buren en andere inwoners van de stad, veel minder gas hadden verbruikt dan in de jaren daarvoor.

Slide 30 - Slide

voorbeeld
4.  meewerkend vw wordt aangezien voor het onderwerp -->
Omdat de hulpverleners nauwelijks ruimte kregen om hun werk te doen, werden de omstanders verzocht een stap achteruit te doen.

Slide 31 - Slide

maken:
HS 6, formuleren: opdracht 1 + 2

Slide 32 - Slide

leerdoelen
- Je kunt zinnen ontleden (PV, GZ, O, LV, MWvw, BWB);

- Je weet wat er bedoeld wordt met incongruentie;

- je kunt incongruentie herkennen en verbeteren;


Slide 33 - Slide