Basisstof 4 - kruisingen

• Biologie
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 3

Een organisme heeft voor een bepaalde eigenschap het genotype AA. Hoe wordt dit genoemd?

1. Homozygoot dominant
2. Heterozygoot dominant
3. Homozygoot recessief
4. Heterozygoot recessief

Een organisme heeft voor een bepaalde eigenschap het genotype aa. Hoe wordt dit genoemd?

1. Homozygoot dominant
2. Heterozygoot dominant
3. Homozygoot recessief
4. Heterozygoot recessief

Een organisme heeft voor een bepaalde eigenschap het genotype Aa. Hoe wordt dit genoemd?

1. Homozygoot
2. Heterozygoot

Een recessief gen kan alleen tot uiting komen in het fenotype als er geen dominant gen aanwezig is.

1. Waar
2. Niet waar

Kruisingsschema

P = ouders (parents)

g = geslachtscellen

F1 = eerste generatie nakomelingen (kinderen).

F2 = tweede generatie nakomelingen (kleinkinderen van P)

P staat voor

1. Ouders
2. Vader
3. Moeder
4. Opa en oma

g staat voor

1. Geslacht
2. Geslachtscellen
3. Geslachtschromosoom

F1 staat voor

1. Eerste generatie ouders
2. Eerste generatie nakomelingen
3. Tweede generatie nakomelingen
4. Tweede generatie ouders

F2 staat voor

1. Eerste generatie ouders
2. Eerste generatie nakomelingen
3. Tweede generatie nakomelingen
4. Tweede generatie ouders

Verhoudingen genotype: 1:1

Verhoudingen fenotype: 1:1

Een blonde labrador reu (man) krijgt pups met een bruine labrador teef (vrouw). De reu is homozygoot recessief en de teef is homozygoot dominant. 

Noteer het genotype van de reu en de teef, gebruik de letter A/a

Noteer het fenotype van de reu en de teef. 

Maak een kruisingsschema van de F1

Noteer de verhoudingen van het genotype.

Noteer de verhoudingen van het fenotype.

	A	A
a
a

Fenotype: blonde vacht 

Genotype: aa

Fenotype: bruine vacht 

Genotype: AA

	A	A
a	Aa
a

	A	A
a	Aa
a	Aa

	A	A
a	Aa	Aa
a	Aa

	A	A
a	Aa	Aa
a	Aa	Aa

	A	A
a	Aa	Aa
a	Aa	Aa

	A	A
a	Aa	Aa
a	Aa	Aa

	A	A
a	Aa	Aa
a	Aa	Aa

	A	A
a	Aa	Aa
a	Aa	Aa

	A	A
a	Aa	Aa
a	Aa	Aa

Verhouding genotype: 1

Verhouding fenotype: 1

Twee honden uit de F1 generatie krijgen pups. 

(Bedenk wat ook al weer het genotype was                     van de hele F1)

Noteer het fenotype van de reu en de teef.

Noteer het genotype van de reu en de teef. 

Maak een kruisingsschema. F1 x F1 = F2 

Noteer de verhoudingen van het fenotype.

Noteer de verhoudingen van het genotype.

	A	a
A
a

Fenotype: bruine vacht 

Genotype: Aa

Fenotype: bruine vacht 

Genotype: Aa

	A	a
A	AA
a

	A	a
A	AA	Aa
a

	A	a
A	AA	Aa
a	Aa

	A	a
A	AA	Aa
a	Aa	aa

	A	a
A	AA	Aa
a	Aa	aa

	A	a
A	AA	Aa
a	Aa	aa

	A	a
A	AA	Aa
a	Aa	aa

	A	a
A	AA	Aa
a	Aa	aa

Verhoudingen genotype: 1:2:1

Verhoudingen fenotype: 3:1

Een blonde labrador reu (man) krijgt pups met een bruine labrador teef (vrouw). De reu is homozygoot recessief en de teef is heterozygoot.

Noteer het fenotype van de reu en de teef.

Noteer het genotype van de reu en de teef. 

Maak een kruisingsschema. 

Noteer de verhoudingen van het fenotype.

Noteer de verhoudingen van het genotype.

	A	a
a
a

Fenotype: blonde vacht 

Genotype: aa

Fenotype: bruine vacht 

Genotype: Aa

	A	a
a	Aa
a

	A	a
a	Aa	aa
a

	A	a
a	Aa	aa
a	Aa

	A	a
a	Aa	aa
a	Aa	aa

	A	a
a	Aa	aa
a	Aa	aa

	A	a
a	Aa	aa
a	Aa	aa

	A	a
a	Aa	aa
a	Aa	aa

	A	a
a	Aa	aa
a	Aa	aa

Verhouding genotype: 1:1

Verhouding fenotype: 1:1