Les 30 november 2E Online

Welkom
  • Zit je telefoon in de tas?
  • Zit je jas in je kluisje?
  • Zijn je oortjes uit?
  • Pak dan je boek,
  • zet je tas op de grond en
  • wees stil als ik mijn hand opsteek.

1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom
  • Zit je telefoon in de tas?
  • Zit je jas in je kluisje?
  • Zijn je oortjes uit?
  • Pak dan je boek,
  • zet je tas op de grond en
  • wees stil als ik mijn hand opsteek.

Slide 1 - Slide

timer
10:00

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
3.4 grammatica, blz. 118
  • Herhalen naamwoordelijk gezegde
  • Theorie zinsdelen: koppelwerkwoorden
    • Huiswerk nakijken


Slide 3 - Slide

De vorige les
Werkwoordelijk gezegde = het onderwerp doet / is iets

Naamwoordelijk gezegde = het onderwerp doet / is iets

Slide 4 - Slide

De vorige les
Werkwoordelijk gezegd = het onderwerp doet iets
Jan slaat de leraar

Naamwoordelijk gezegde = het onderwerp is iets
Jan is boos

Slide 5 - Slide

De uitzondering
Kun je het werkwoord 'zijn' vervangen door zich bevinden? Dan is het toch een wwg.

Jan is thuis   >>>  Jan bevindt zich thuis
WWG



Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Hoe vind je het hoofdwerkwoord?
Stap 1: zoek alle werkwoorden in de zin

Stap 2: welk werkwoord is het belangrijkst?

Dirk had graag zanger willen worden.


Slide 8 - Slide

Hoe vind je het hoofdwerkwoord?
Stap 1: zoek alle werkwoorden in de zin
Stap 2: welk werkwoord is het belangrijkst en kun je niet weghalen?
Dirk had graag zanger willen worden.

Worden kun je niet weghalen. Dus worden is het hoofdwerkwoord
Worden = kww
Dus: had en willen zijn hww

Slide 9 - Slide

Zelfstandig werkwoord (zww)
Zelfstandige werkwoorden zijn woorden die aangeven wat er wordt gedaan (doe-woorden).

    Ik loop naar de stad.
    Ik ben naar de stad gelopen.
    Wij gaan naar school.
    Ik heb de was opgehangen.

Werkwoordelijk gezegde
Een zelfstandig werkwoord komt 1 keer voor in een zin met een werkwoordelijk gezegde.
Een zelfstandig werkwoord komt NIET voor in een zin met een naamwoordelijk gezegde.

Slide 10 - Slide

Zelfstandig werkwoord (zww)
Zelfstandige werkwoorden zijn woorden die aangeven wat er wordt gedaan (doe-woorden).

    Ik loop naar de stad.
    Ik ben naar de stad gelopen.
    Wij gaan naar school.
    Ik heb de was opgehangen.

Werkwoordelijk gezegde
Een zelfstandig werkwoord komt 1 keer voor in een zin met een werkwoordelijk gezegde.
Een zelfstandig naamwoord komt NIET voor in een zin met een naamwoordelijk gezegde.

Slide 11 - Slide

Koppelwerkwoord (kww)
Het koppelwerkwoord koppelt het onderwerp aan een eigenschap of kenmerk (het naamwoordelijk deel).

zijn
schijnen
worden
(dunken)
blijken
(heten)
blijven
(voorkomen)
lijken
Uit je hoofd leren!
Het koppelwerkwoord komt alleen voor in een zin met het naamwoordelijk gezegde
6

Slide 12 - Slide

Opdracht 10
a. Een werkwoord met een duidelijk betekenis is een zelfstandig werkwoord.
b. In een werkwoordelijk gezegde staat een zelfstandig werkwoord.
c. Een naamwoordelijk gezegde bestaat alleen uit werkwoorden.
d. Met naamwoorden worden zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden bedoeld.

Slide 13 - Slide

Opdracht 10
a. Een werkwoord met een duidelijk betekenis is een zelfstandig werkwoord.
b. In een werkwoordelijk gezegde staat een zelfstandig werkwoord.
c. Een naamwoordelijk gezegde bestaat alleen uit werkwoorden.
d. Met naamwoorden worden zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden bedoeld.

Slide 14 - Slide

Opdracht 11
a. Jan Steen is een schilder uit de zeventiende eeuw.
pv:
o:
werkwoorden:
belangrijkst ww:
nwg of wwg?:

Slide 15 - Slide

Opdracht 11
a. Jan Steen is een schilder uit de zeventiende eeuw.
pv: is
o: Jan Steen
werkwoorden: is
belangrijkst ww: is >>> kww   dus >>>
nwg of wwg?:      nwg    >>>   is een schilder uit de zeventiende eeuw

Slide 16 - Slide

Opdracht 11
b. Ken je de uitdrukking Een huishouden van Jan Steen?
pv:
o:
werkwoorden:
belangrijkst ww:
nwg of wwg?:

Slide 17 - Slide

Opdracht 11
b. Ken je de uitdrukking Een huishouden van Jan Steen?
pv: ken
o: je
werkwoorden: ken
belangrijkst ww: ken >>> zww      dus >>>
nwg of wwg?: wwg

Slide 18 - Slide

Opdracht 11

Slide 19 - Slide

Huiswerk
3.4 grammatica, blz. 117
  • Leren: theorie blz. 118: koppelwerkwoorden
  • Maken: opdracht 12 en 13


Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video