Leesvaardigheid 2

Leesvaardigheid 2
Oefenen en herhalen van de stof voor de toets van Leesvaardigheid 2.
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Leesvaardigheid 2
Oefenen en herhalen van de stof voor de toets van Leesvaardigheid 2.

Slide 1 - Slide

Wat gaan we oefenen?
Leesmanieren
Tekstdoel
Onderwerp van een tekst
Woordraadstrategieën
Signaalwoorden
Verwijswoorden

Slide 2 - Slide

Hoe schat je jouw leesvaardigheid in?
0100

Slide 3 - Poll

Wat is géén leesmanier?
A
voorspellend lezen
B
ontspannend lezen
C
scannend lezen
D
grondig lezen

Slide 4 - Quiz

Je wilt de tekst helemaal begrijpen.
Welke leesmanier gebruik je?
A
Scannend lezen
B
Globaal lezen
C
Grondig lezen
D
Kritisch lezen

Slide 5 - Quiz


Tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
overtuigen

Slide 6 - Quiz


Welk tekstdoel hoort bij de tekst?
A
Informeren
B
Activeren
C
Amuseren
D
Overtuigen

Slide 7 - Quiz

Wat is het tekstdoel bij de tekst?
A
informeren
B
amuseren
C
overtuigen
D
activeren

Slide 8 - Quiz

Wat is het doel van de tekst?
A
tekstdoel is instructie geven
B
tekstdoel is informeren
C
tekstdoel is amuseren
D
tekstdoel is overtuigen

Slide 9 - Quiz

Met welke leesmanier vind je het onderwerp van de tekst?
A
Globaal lezen
B
Scannend lezen
C
Kritisch lezen
D
Zoekend lezen

Slide 10 - Quiz

Noem 2 manieren hoe je in een tekst achter de betekenis van een woord kunt komen.
(woordenboek mag je niet noemen)

Slide 11 - Open question

Wat is het onderwerp van een tekst? Het onderwerp van een tekst...
A
... vertelt in één of een paar woorden waar de tekst over gaat.
B
... vertelt wat het belangrijkste van de tekst is.
C
... vertelt wat iemand ergens van vindt.
D
... vertelt wat waar of niet waar is.

Slide 12 - Quiz

Wat is het onderwerp van de tekst?
Wat is het onderwerp van de tekst?
A
gevonden pootafdrukken van dino's
B
het Schotse eiland Skye
C
wetenschappers in Schotland
D
dino's leefden in een gezin

Slide 13 - Quiz

SIGNAALWOORDEN

Een signaalwoord geeft een signaal aan.


Bijvoorbeeld: opsomming, tegenstelling, verklaring, tijd, enz.


Slide 14 - Slide

'Maar' is een signaalwoord. Bij welk verband hoort dit signaalwoord?
A
tegenstelling
B
voorbeeld
C
reden
D
opsomming

Slide 15 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
omdat
B
zoals
C
en
D
maar

Slide 16 - Quiz

Wat zijn verwijswoorden?
A
Een woord dat een schuldige aanwijst
B
Een opsomming
C
Een woord dat verwijst naar een ander woord of stukje tekst
D
Een woord dat gebruikt wordt om de tekst beter leesbaar te maken

Slide 17 - Quiz

Verwijswoorden
Verwijswoorden kunnen verwijzen naar...
..één of meer woorden in de tekst. 
..een deel van een zin.
..soms zelfs naar een hele zin.

Stel een vraag die begint met wie/wat/waar/welke om te zien waar het woord naar verwijst in de zin. 

Slide 18 - Slide

Voorbeelden van verwijswoorden zijn...
A
Waarom, zoals, soms...
B
Hij, zij, het, die...

Slide 19 - Quiz

Hoe schat je jouw leesvaardigheid nu in?
0100

Slide 20 - Poll