Hoofdstuk 16 les 3: 16.4

16.4 immuniteit
Immuniteit, vaccinatie en allergische reacties
1 / 31
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

16.4 immuniteit
Immuniteit, vaccinatie en allergische reacties

Slide 1 - Slide

Begrippen 16.4
T-suppressorcellen, geheugencel, immuun, immuniteit, cellulaire immuniteit, Tc-geheugencellen, Th-geheugencellen, humorale immuniteit, B-geheugencellen, vaccin, kunstmatige actieve immunisatie, natuurlijke actieve immunisatie, kunstmatige passieve immunisatie, natuurlijke passieve immunisatie, penicilline, antibioticum, resistentie, bacteriofagen, mestcel, mediator, allergie, allergeen, histamine

Slide 2 - Slide

Macrofagen nemen via fagocytose ziekteverwekkers op. Wat gebeurt er daarna?
A
Enzymen van de macrofagen breken ziekteverwekkers af
B
Gifstoffen in de macrofagen doden de ziekteverwekkers
C
Antistoffen in de macrofagen maken ziekteverwekkers dood
D
Ziekteverwekkers blijven gevangen zitten in de macrofaag

Slide 3 - Quiz

Welke cellen geven stoffen af aan door een virus geïnfecteerde cellen waardoor deze kapot gaan?
A
Macrofagen
B
T-helpercellen
C
cytotoxische T-cellen
D
Plasma cellen

Slide 4 - Quiz

Hoe 'weet' een B-lymfocyt dat hij moet gaan delen en specialiseren tot plasmacel?
A
Hij is in contact geweest met een wond
B
Hij is in contact geweest met een antigeen
C
Hij is in contact geweest met een antistof
D
Hij is in contact geweest met een allergeen

Slide 5 - Quiz

Activatie
Dat antigeen (waardoor de B-lymfocyten 'weten' dat ze actief moeten worden) bevindt zich vrij in bloed en lymfe. Zie ook BINAS tabel 84L op de volgende dia (inzoomen). Voor activering is ook nog een actieve T-helpercel nodig. 

Het antigeen om een T-lymfocyt (T-helpercel óf cytotoxische T-cel) te activeren bevindt zich op een antigeen presenterende cel. Meestal een dendritische cel, of macrofaag.  Zie ook weer BINAS 84 L

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Wanneer bij bijvoorbeeld een transplantatie lichaamsvreemd weefsel in het lichaam terechtkomt, treden processen op die leiden tot chronische afstoting van het weefsel. Na presentatie door een APC wordt door een bepaald type witte bloedcellen het afstotingsproces in gang gezet. Welke?
A
Macrofaag/dendritische cel
B
T-helpercel
C
Cytotoxische T-cel
D
B-cel

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Bacteriofaag
  • Virus dat bacteriën als gastheer gebruikt
  • Erfelijk materiaal bacteriofaag dringt bacterie binnen
  • Erfelijk materiaal ondergaat replicatie
  • Nieuwe bacteriofagen geproduceerd, bacterie valt uiteen

Slide 17 - Slide

Juist of onjuist: Als je immuun bent, heeft je lichaam de antistoffen opgeslagen in de geheugencellen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quiz

De geheugencellen blijven aanwezig. De antistoffen verdwijnen na verloop van tijd.

Slide 19 - Slide

Bij welke type afweer worden geheugencellen gemaakt?
A
Alleen bij cellulaire afweer
B
Alleen bij humorale afweer
C
Zowel cellulaire als humorale afweer
D
Bij geen van beide

Slide 20 - Quiz

Wat is het voordeel van actieve immunisatie ten opzichte van passieve immunisatie?
A
Bij actieve immunisatie ontstaan geheugencellen
B
Bij passieve immunisatie ontstaan geheugencellen
C
Bij actieve immunisatie heb je minder bijwerkingen.
D
Bij actieve immunisatie hoeft het lichaam niet zelf antistoffen te maken.

Slide 21 - Quiz

Waarom moeten mensen elk jaar opnieuw gevaccineerd worden tegen de griep?
A
Het vaccin is na een jaar uitgewerkt.
B
Het griepvirus verandert steeds van vorm.
C
De geheugencellen raken uitgewerkt.
D
Alle antistoffen zijn na een jaar afgebroken.

Slide 22 - Quiz

Griep is een virusziekte. Toch worden soms antibiotica gegeven aan mensen die de griep hebben en hierdoor ernstig ziek zijn geworden. Waarom?

Slide 23 - Open question

Waar ben jij allergisch voor?

Slide 24 - Open question

Slide 25 - Slide

IgE kan binden aan mestcellen en deze zo sensibiliseren (gevoelig maken) voor het bijbehorende antigeen.

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Mediatoren kunnen naast histamine ook heparine (anti stolling) en proteases (eiwit afbrekende enzymen) bevatten.

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Je ziet hiernaast een allergische reactie. Wat zijn de namen van celtypen 1, 2 en 3 in afbeelding 1?
A
1: B-lymfocyt 2: macrofaag 3: T-helpercel
B
1: macrofaag 2: B-lymfocyt 3: T-helpercel
C
1: macrofaag 2: T-helpercel 3: B-lymfocyt
D
1: T-helpercel 2: macrofaag 3: B-lymfocyt

Slide 30 - Quiz

Het afgeven van histamine door de mestcel heet ook wel degranulatie.
Wat is de prikkel voor deze degranulatie?
A
hechting van IgE-antistoffen aan de mestcel
B
koppeling van het allergeen aan meer dan een IgE-molecuul
C
presentatie van het allergeen door een APC
D
stimulatie door cytokinen

Slide 31 - Quiz