Leesvaardigheid 1.3

Leesvaardigheid 1.3
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Leesvaardigheid 1.3

Slide 1 - Slide

Huiswerk
Zijn er vragen over het huiswerk? 

5h.netl3: 
tekst 1: opdracht 1, 2, 3
tekst 2: opdracht 4, 5, 6, 7

Slide 2 - Slide

Huiswerk
Zijn er vragen over het huiswerk? 

5h.netl2: 
tekst 1: opdracht 1, 3
tekst 2: opdracht 4, 5, 6
tekst 3: opdracht 8
tekst 4: opdracht 10

Slide 3 - Slide

Moeilijke woorden
Contemporain
Etymologie
Canonieke
Saillant
Conservatisme

Slide 4 - Slide

Opdracht 
Maak de volgende twee opdrachten
tekst 3: opdracht 8
tekst 4: opdracht 10

Slide 5 - Slide

Tekstdoelen
Informeren
Uiteenzetten
Beschouwen
Overtuigen 
Activeren
Amuseren

Slide 6 - Slide

Informeren
De schrijver wil de lezer iets nieuws vertellen of verslag doen van een gebeurtenis of onderzoek.
Informatie geven betekent objectief blijven: aan de feiten houden. 

Nieuwsbericht, verslag 

Slide 7 - Slide

Uiteenzetten
Uiteenzetten is een vorm van informeren, maar het legt de nadruk op iets uitleggen. 
Het bestaat uit objectieve informatie. Denk aan het geven van verschillende oplossingen of een ontwikkeling in tijd schetsen. 

Schoolboekteksten, encyclopedie, tijdschriftartikelen met achtergrondinformatie

Slide 8 - Slide

Beschouwen
Er wordt een probleem van verschillende kanten belicht of het zet je aan het denken. De schrijver analyseert een probleem, zodat je zelf een mening kan vormen. 
Het is overwegend objectief. 

Redactionele commentaren en recensies

Slide 9 - Slide

Overtuigen (betogen)
De schrijver wil de lezer overhalen om het eens te zijn met het statndpunt van de schrijver. Elke stap wordt onderbouwd met argumenten. Je denkt ook na over mogelijke tegenargumenten en die weerleg je meteen. 

Betoog, ingezonden brief, column

Slide 10 - Slide

Activeren
Je wil niet alleen de lezer overtuigen, maar ook dat ze tot actie overgaan. De lezer moet iets gaan doen. Je overtuigt de lezer dat het de moeite waard is om in actie te komen. 

Advertenties, sollicitatiebrieven

Slide 11 - Slide

Amuseren
Je wil de lezer vermaken. Het verhaal hoeft niet echt gebeurd te zijn. Je gebruikt humor, ironie of andere stijlmiddelen om jouw doel te bereiken. 

Anekdotes, stripverhalen, romans, columns

Slide 12 - Slide

Meer weten? 
Kijk in je vakboek bij hoofdstuk 2

Slide 13 - Slide

Wat is het verschil tussen een titel en een tussenkopje?

Slide 14 - Open question

Kernzin en alinea's 
Een alinea is een bouwsteen van een tekst
Een kernzin bevat de belangrijkste informatie van de alinea
Een overgangszin verbindt twee alinea's aan elkaar. 

Slide 15 - Slide

Op welke plek in de alinea staat de kernzin meestal?

Slide 16 - Open question

Tekst
Inleiding
Middenstuk
Slot
Een grappige anekdote
Een of meer voorbeelden
Een opmerkelijke stelling
Vragen stellen
Een citaat
Het onderwerp van de tekst uitwerken
De deelonderwerpen
Duidelijke overgangen
Korte samenvatting
Afronding van de tekst
Een afweging
Een aanbeveling
Een oproep
Een toekomstverwachting

Slide 17 - Drag question

Vaste tekststructuren
Voordelen-nadelenstructuur
Stelling-argumentenstructuur
Indelingstructuur
Verklaringstructuur
Probleem-oplossingstructuur
Tijdsstructuur
Onderzoeksstructuur
Vraag-antwoordstructuur

Slide 18 - Slide

Aan de slag
Blz 21: Tekst 6 - opdracht 1 en 2
Blz 24: Tekst 7 - opdracht 3
Klaar? opdracht 5 klachtenbrief

Slide 19 - Slide