This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 40 min
Items in this lesson
V2 les phrases unité 1
Slide 1 - Slide
1
2
3
4
5
en
France
Je
allé(e)
suis
Slide 2 - Drag question
en
au
à
aux
Voorzetsel voor vrouwelijke landennamen
Voorzetsel voor mannelijke landennamen
Voorzetsel voor landennamen in het meervoud
Voorzetsel voor steden en dorpen
Slide 3 - Drag question
Vertaal: Ik ben naar Griekenland geweest met mijn broer.
Slide 4 - Open question
Vertaal: Ik ben naar Antwerpen geweest met mijn vriendinnen.
Slide 5 - Open question
Vertaal: Ik ben naar Portugal geweest.
Slide 6 - Open question
Vertaal: Ik heb gereisd met de trein.
Slide 7 - Open question
Vertaal: Wij hebben gereisd met de boot.
Slide 8 - Open question
Vertaal: Ik heb gezwommen in de zee.
Slide 9 - Open question
Ik heb gesurft.
Slide 10 - Open question
Hij heeft een museum bezocht.
Slide 11 - Open question
Il faisait beau.
A
Het was koud weer.
B
Het was mooi weer.
C
Het was warm weer.
D
Hij is mooi.
Slide 12 - Quiz
Het waaide.
A
Il faisait froid.
B
Il y avait du soleil.
C
Il faisait du vent.
D
Il faisait vent.
Slide 13 - Quiz
Bij welk van deze zinnen is het verblijf het langst?
A
Je suis resté une semaine.
B
Je suis resté dix jours.
C
Je suis resté quinze jours.
D
Je suis resté un mois.
Slide 14 - Quiz
Vertaal: Ik heb zin om te slapen.
A
J'ai envie de dormir.
B
J'avais envie de dormir.
C
J'ai envie de fatiguer.
D
J'ai envie de nager.
Slide 15 - Quiz
Beschrijf een vakantie. Dit kan je laatste vakantie zijn of een vakantie waar je graag aan terug denkt. Omschrijf: Waar je bent geweest, met wie, het vervoersmiddel, wat je hebt gedaan, het weer.