Klinisch redeneren MBO

It's Quiztime
Klinisch redeneren
1 / 53
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

It's Quiztime
Klinisch redeneren

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat gaan we doen?
Doel van de les:

Testen je kennis over klinisch redeneren
Afstemmen waar jullie nog leer vragen over hebben


Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat weet je nog over klinisch redeneren?

Slide 3 - Mind map

This item has no instructions

Klinisch redeneren:
Klinisch redeneren is een denkproces.

Klinisch redeneren is de vaardigheid om eigen observaties en interpretaties te koppelen aan medische kennis, om zodoende te beredeneren welke vervolgstappen je moet nemen in je handelen (Jüngen, 2007)

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Wat doe je met klinisch redeneren?
A
Methode om informatie te ordenen
B
Methode om informatie te verzamelen voor verpleegplan.
C
Methode om gezondheidstoestand te observeren
D
Methode om zorg- situatie te analyseren en acties in te zetten

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Klinisch redeneren 

  • Doe je continue als verzorgende
  • Theorie koppelen aan praktijk
  • Volgens een methode gegevens analyseren en acties uitzetten op een systematische manier. 




Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Uit hoeveel stappen bestaat het proces van klinisch redeneren
A
5
B
4
C
6
D
7

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

6 stappen klinisch redeneren
  1. Oriëntatie op de situatie
  2. Klinische probleemstelling
  3. Aanvullend onderzoek
  4. Klinisch beleid
  5. Klinisch verloop
  6. Evaluatie






Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Wat heb je nodig om klinisch te kunnen beredeneren?

Slide 9 - Mind map

This item has no instructions

Om klinisch te kunnen beredeneren heb je nodig:

  1. Kennis van anatomie & fysiologie
  2. Kennis van pathologie
  3. Kennis van medicijnen
  4. Werkervaring
  5. Analytisch vermogen
  6. Kritisch denken

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Wat doe je concreet bij klinisch redeneren?

Slide 12 - Mind map

This item has no instructions

Wat doe je:
1. Monitoren zorgvrager
2. Risico inschatten
3. Bepalen of interventie nodig is
4. Bepalen of extra monitoring nodig is
5. Monitoren effect van de interventie
Terug naar 1!
Dus een continue proces!

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Wat hoort niet bij de kenmerken van het verpleegproces?
A
systematisch
B
differentiatiedoel
C
bewust
D
doelgericht

Slide 14 - Quiz


Doelgericht
    (wat wil ik bereiken?)
Doelmatig (efficiënt)
    (bereik ik mijn doel?)
Doeltreffend (effectief)
     (bereik ik mijn doel op de juiste manier?)
Bewust
Systematisch
Procesmatig
     (in welke fase bevind ik mij?)

Stap 1 Oriënteren op de situatie

  • De situatie in kaart brengen
  • De zorgvrager observeren
  • Indien mogelijk; vragen stellen aan de zorgvrager om een beter beeld te krijgen. 
  • Vitale functies in kaart brengen

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Wat betekent voor jou het
Niet-pluisgevoel ?

Slide 16 - Mind map

This item has no instructions

Niet pluisgevoel
Is onderbuikgevoel of intuïtie

Wat te doen:
  • niet-pluisgevoelens om te zetten in concrete informatie
  • je waarnemingen goed registreren
  • meet je altijd de vitale functies (lichaamstemperatuur, hartslag, bloeddruk, ademhaling en saturatie)

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Welke factor hoort niet bij de uitwerking 2: klinische probleemstelling
A
Somatische factoren
B
Reductie factoren
C
Psychische factoren
D
Functionele factoren

Slide 18 - Quiz

Reductie factoren moet zijn sociale factoren
Stap 2 Klinisch probleemstelling

Informatie die je wilt weten is:
  • Wat is er aan de hand met het lichaam?
  • Wat is de psychosociale situatie van de zorgvrager? (Signalen en klachten, cognitie, emoties, gedrag, sociaal systeem)
  • Welke gevolgen heeft de situatie voor de activiteiten van het dagelijks leven?

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Wat zet je in bij stap 3?

Slide 20 - Mind map

This item has no instructions

Stap 3 Aanvullend onderzoek

Informatie die je wilt weten is:
Is er aanvullend onderzoek nodig? (laboratoriumonderzoek)
Wat zijn de verwachtingen van het onderzoek?
Voorbeelden zijn:
  • bloedonderzoek
  • lichamelijk onderzoek
  • röntgenonderzoek, CT- of MRI-scan


Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Welke informatie wil je weten bij klinisch beleid (stap 4)

Slide 22 - Mind map

This item has no instructions

Stap 4 Klinisch beleid

Informatie die je wilt weten is:
  • Welke interventies moeten worden gestart
  • Wat zijn de prioriteiten? (eerst levensreddend handelen)
  • Hoe worden de lichaamsfuncties bewaakt?
  • Welke disciplines moet je inschakelen?
  • Hoe wordt de zorgvrager ingelicht en begeleid? (Voorlichting, educatie, instructie, informatievoorziening)

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Welk observatie methode is onjuist?
A
vrije observatie = subjectief waarneembare gedrag
B
gestructureerde observatie = gedrag in getallen uitgedrukt
C
contextuele observatie = observeer je de omgeving
D
intervalobservatie = gedrag op wisselende tijden

Slide 24 - Quiz

subjectief moet zijn objectief waarneembaar gedrag
Stap 5 Klinisch verloop

  • Hoe ziet het klinische verloop eruit

  • Heeft het beleid het gewenste effect

  • Wat verwacht je op kort en langer termijn?
      - Gewenste situatie
      - Ongewenste situatie

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Stap 6 Welke stappen neem je?

Slide 26 - Mind map

Stap 6 Evaluatie
Informatie die je wilt weten is:
Hoe staat het met de veiligheid van de zorgvrager? (Ontbreken van toegebrachte schade door professioneel handelen).
Hoe is de kwaliteit van de zorg?
Zijn er eventuele ethische dilemma’s?
Wat heb je geleerd ten aanzien van je beroepsrol en je competenties?
Welke zorgactiviteit leek veel effect te hebben?
Wat kan er nog beter?
Wat is daarvoor nodig?
Hoe zou ik dit de volgende keer doen?

Stap 6 Evaluatie
  • Afstand nemen van de situatie
  • Evalueren
  • Reflecteren

(patiënt veiligheid, beroepshouding, ethisch dilemma, etc.) 

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

In welke fase pas je 'SOAP' toe?
A
Fase 1 : oriëntatie situatie
B
Fase 3: aanvullende observaties/onderzoek
C
Fase 4: verpleegkundig beleid vaststellen
D
Fase 5: verloop monitoren

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Klinisch redeneren komt alleen in ziekenhuizen voor
A
Ja
B
Nee
C
Weet ik niet

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Wat doet een verpleegkundige bij stap 3 van klinisch redeneren?
A
Gaat in gesprek met de zorgvrager en bespreekt de situatie.
B
Overlegt met de arts en draagt over met de SBAR
C
Bepaald welke aanvullend onderzoek nodig is.

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Om klinisch te kunnen redeneren moet je kennis hebben van de ziektebeelden
A
Juist
B
Onjuist

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

SBAR
S Wat is de situatie?
B Wat is de behandeling (background)?
A Wat is jouw analyse van de situatie?
R Wat wil je dat er gebeurt (respons)?
R Repeteer (herhaal) wat de ander zegt

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

SBAR - Wat is de situatie?

Slide 33 - Mind map

This item has no instructions

SBAR: Situatie
Stel jezelf voor:
  • naam, functie, organisatie
  • sinds kort / lang bij patiënt betrokken
Noem de naam van de cliënt, geboortedatum en locatie
Andere betrokkenen
Reden van urgentie van het contact

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

SBAR - Bijkomende situatie (background)

Slide 35 - Mind map



allergieën

SBAR: Background
Noem de medische achtergrond
  • ziektebeeld
  • medicatie
  • vitale functies die je hebt gemeten
Noem overige klinische relevante informatie
  • recente onderzoeken / behandelingen
  • laboratoriumuitslagen

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

SBAR - Analyse

Slide 37 - Mind map



allergieën

SBAR: Analyse
Ik denk dat het probleem het volgende is ….
De patiënt gaat achteruit / is instabel door …..
Ik ben bezorgd over een of meer van de volgende dimensies:
  • lichamelijk: pijn/vermoeidheid/misselijkheid/braken/benauwdheid …
  • psychisch: angst/verwardheid/sufheid ....
  • sociaal: naasten vragen om … / hebben de volgende problemen
  • zingeving: patiënt maakt zich zorgen over …..
Vermeld wat je reeds hebt gedaan qua interventies (wel / geen medicatie)

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

SBAR - Respons


Slide 39 - Mind map



allergieën

SBAR: Respons

Geef duidelijk aan wat je concreet van de ander verwacht
Wat moet er volgens jou gebeuren?
  • medicatie (wel / niet)
  • consult arts
  • specialistisch team
  • ambulance
Vraag – of stel voor – wat je alvast kunt doen

Slide 40 - Slide

This item has no instructions

SBAR - Repeteer


Slide 41 - Mind map



allergieën

SBAR: Repeteer

Herhaal de gemaakte afspraken

Laat de ander de gemaakte afspraken bevestigen

Noteer de afspraken

Spreek af wie, wanneer weer contact opneemt


Slide 42 - Slide

This item has no instructions

Slide 43 - Video

This item has no instructions

Client Slikke:

- Pols van 120
- Tensie 170/50
- Temp 38,2
- Ademhaling 15
- Suf, wel
   aanspreekbaar

Slide 44 - Slide

This item has no instructions

Wat is de EWS van dhr. Slikke?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 45 - Quiz

This item has no instructions

Welke aandachtspunten zijn juist bij de onderdelen van de ABCDE-methode
A
A: Airway - frequentie B: Breathing - ademinspanning
B
C: Circulation - pulsatie D: Disability - bloeddruk
C
E: Exposure: lichaamstemp. C: Circulation - hartfrequentie
D
A: Airway - diepte B: Breathing - ademinspanning

Slide 46 - Quiz

This item has no instructions

Wanneer spreken we bij de EMV-score
van comateuze toestand?
A
score van 1 tot 4
B
score van 1 tot 6
C
score van 1 tot 8
D
score lager dan 10

Slide 47 - Quiz

This item has no instructions

AMVIL-methode staat voor?
A
Allergie - Medicatie -Voorgeschiedenis - Incident - Laatste voeding
B
Allergie - Medicatie -Voorgeschiedenis - Incident - Laatste medicatie
C
Allergie - Medicatie -Voorgeschiedenis - Inhalatie - Laatste medicatie
D
Allergie - Medicatie -Voorgeschiedenis - Inhalatie - Laatste voeding

Slide 48 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn de 4 domeinen van de zorgleefplan?



Slide 49 - Mind map



allergieën

Wat wordt er in het SCEGS-model bedoelt met cognitie

A
Wat denkt de zorgvrager over de klachten
B
Wat fantaseert de zorgvrager over de klachten
C
Wat waant de zorgvrager over de klachten
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 50 - Quiz

This item has no instructions

4 domeinen zorgleefplan

  • Domein woon- en leefomstandigheden
  • Domein participatie meedoen
  • Domein Mentaal welbevinden en autonomie
  • Domein Lichamelijk welbevinden


Slide 51 - Slide

This item has no instructions

Wat hoort bij het domein Lichamelijk welbevinden


A
ideeën over gezondheid en ziekte
B
gerichtheid op overtuiging
C
stemming (gemoedstoestand)
D
eigen identiteit en levensinvulling

Slide 52 - Quiz

This item has no instructions

DANK VOOR DE AANDACHT

Slide 53 - Slide

This item has no instructions