2kgt Lezen §6 Feit, mening en argument

  • Lees de theorie op blz. 39 oriënterend.
  • Log alvast in op LessonUp! 
§6 Feit, mening,
standpunt en argument
Voordat we beginnen:
Cursus 1
Meer dan lezen

1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

  • Lees de theorie op blz. 39 oriënterend.
  • Log alvast in op LessonUp! 
§6 Feit, mening,
standpunt en argument
Voordat we beginnen:
Cursus 1
Meer dan lezen

Slide 1 - Slide

Toetsweek
Datum: vrijdag 28 juni 1e uur
Wat: Leestoets 
Inhoud: 
3 vragen over de theorie van §5 en 6
12 vragen over een tekst.

Je krijgt nog een samenvatting met alle theorie die je moet kennen.

Slide 2 - Slide

  • Je kan feiten, meningen, standpunten en argumenten herkennen
  • Je kan onderscheid maken tussen feiten en meningen.
  • Je kan argumenten formuleren.
Lesdoelen

Slide 3 - Slide

In deze les:
  • Onderwerp introduceren
  • Uitleg feit, mening, standpunt en argument.
  • Opdracht 1 t/m 4 maken.
  • Gezamenlijk afronden.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

'We moeten wereldwijd minder vliegvakanties gaan maken.'
A
eens
B
oneens

Slide 6 - Quiz

'Er mogen niet te veel toeristen
komen in de grote steden.'
A
eens
B
oneens

Slide 7 - Quiz

Uitlegfilmpje!

Slide 8 - Slide


Feit, mening
en argument




Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is:
  • Het Nederlands Openluchtmuseum is een museum in Arnhem.
  • In Amsterdam wonen 110 verschillende nationaliteiten.

Slide 9 - Slide

Welk van de volgende zinnen is géén feit?
A
Mijn vriendin is morgen jarig.
B
Spruitjes zijn best lekker.
C
De voetbaltraining duurt anderhalf uur.
D
Wolven worden niet als huisdieren gehouden.

Slide 10 - Quiz

Welk van de volgende zinnen is een feit?
A
Kinderarbeid zou verboden moeten worden.
B
Dat nieuwe nummer klinkt supergoed!
C
Wat een leuke jas heb je aan.
D
We hebben vandaag maar drie lesuren.

Slide 11 - Quiz


Feit, mening
en argument




Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt. Met een mening kun je het eens of oneens zijn. Een mening herken je vaak (maar niet altijd) aan signaalwoorden als ik vind, volgens mij, lijkt mij, daarom, dan ook en dus en aan formuleringen als er moet, er zou moeten en we zouden moeten.

Slide 12 - Slide

Welk van de volgende zinnen is géén mening?
A
Joost is dol op skiën.
B
Dierproeven zijn onnodig.
C
De nieuwe auto van oma is echt een bejaardenkarretje.
D
Sommige kleuren staan jou echt niet.

Slide 13 - Quiz

Welk van de volgende vragen bevat een mening?
A
Hoeveel kilometer moeten we nog rijden?
B
Ga je naar dat kinderachtige feest?
C
Heb je je huiswerk af?
D
Houd je van skeeleren?

Slide 14 - Quiz

Er moet naast NPO 1, 2 en 3 een speciale jongerenzender komen.
A
Feit
B
Mening

Slide 15 - Quiz

Nederland won de eerste wedstrijd op het EK van 2024 met 2-1.
A
Feit
B
Mening

Slide 16 - Quiz

De rotonde vlak bij onze school kan beter omgebouwd worden tot een kruispunt met stoplichten.
A
Feit
B
Mening

Slide 17 - Quiz

Feit, mening
en argument


Als iemand zegt waaróm hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij een of meer argumenten. Een argument herken je vaak (maar ook niet altijd) aan signaalwoorden als want, omdat, immers en namelijk:

- Er moeten verkeersdrempels in deze straat komen (mening), want er wordt hier veel te snel gereden (argument).
Mick zou op basketbal moeten gaan (mening); daar is hij met zijn lengte van ruim twee meter namelijk erg geschikt voor (argument 1). Bovendien is hij erg handig met een bal (argument 2).

Slide 18 - Slide

Welke zin bevat géén argument?
A
Ik blijf vandaag lekker binnen, want het stormt.
B
Mijn zus is jarig en geeft vanmiddag een feest.
C
Rode auto's zijn stoer, want een Ferrari is ook rood.
D
Omdat hij bang is, durft hij niet in de python.

Slide 19 - Quiz

Bedenk een argument bij het standpunt 'Schoolboeken moeten worden afgeschaft'.

Slide 20 - Open question

Wat?
Cursus 1 §6 Feit, mening, standpunt en argument. Opdracht 1 t/m 3 op bladzijde 39-42
Hoe?
Zelfstandig. Werk de antwoorden uit in je schrift.
Hulp
De theorie in deze LessonUp en de uitleg op blz. 39
Tijd
vijtien minuten.
Waarom?
Om te oefenen voor de leestoets in de toetsweek.
Klaar?
Werk alvast verder aan opdracht 4 op blz. 42-43.
Oefenen
timer
10:00

Slide 21 - Slide

  • Je hebt de stof van Lezen periode 1 herhaald.
  • Je kunt onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken in een tekst.
  • Je kunt bepalen wat de kernzin van een alinea is.
Lesdoelen

Slide 22 - Slide


Tegenstellend verband


Chronologisch verband


Opsommend verband


Toelichtend verband

Lisanne miste haar trein, maar kwam toch op op tijd voor haar sollicitatiegesprek
Eerst moet het gehakt bakken, daarna de groenten toevoegen en dan kan de saus worden gemaakt.
Ik heb een kat, konijn, hamster en een hond.

Ellie had de inbraak bij de buren niet gehoord. Ze sliep namelijk niet thuis.

Ik speel elk weekend games, zoals GTA, Fifa en Mario Kart.
"Vorig jaar sportte ik drie keer in de week, maar daar heb ik nu geen tijd meer voor."

Slide 23 - Drag question

Iets wat waar is of onwaar en wat je kunt controleren.
Iets wat iemand vindt en waarmee je het eens of oneens kunt zijn.
De reden waarom iemand iets vindt.
Een argument is...
Een feit is...
Een mening is...

Slide 24 - Drag question