1.5 woorden - les 2

Les 2 Woorden 1.5
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 12 slides, with text slides.

Items in this lesson

Les 2 Woorden 1.5

Slide 1 - Slide

Leerdoelen

Woorden 1.5

  • Ik kan de betekenis van een woord omschrijven.
  • Ik kan bij een omschrijving het juiste woord kiezen.
  • Ik kan het juiste woord in een zin zetten.
  • Ik begrijp de betekenis van de woorden en ik kan er zelf een zin mee maken.
  • Ik weet wat een werkwoord met een vast voorzetsel is.


 

Slide 2 - Slide

Wat zijn voorzetsels?

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

 vaste voorzetsels
  • Veel werkwoorden hebben een vast voorzetsel. Bijvoorbeeld:
  • Slagen voor een examen, bijdragen aan het resultaat.


  • Er zijn ook uitdrukkingen met een vast voorzetsel. Bijvoorbeeld:
  • ergens spijt van hebben, akkoord gaan met het voorstel.


  • De vaste voorzetsels kun je vinden in een woordenboek. Kijk dan bij het werkwoord of bij het belangrijkste woord in de uitdrukking.

Slide 5 - Slide

Werkwoorden met vaste voorzetsels

Veel werkwoorden hebben vaste voorzetsels. 

- Houden van

- Nadenken over  


Kun jij er ook één bedenken?




Slide 6 - Slide

VASTE VOORZETSELS

Jij bent medeplichtig aan diefstal!

Het woord aan is in die zin een vast voorzetsel. Je kunt het voorzetsel namelijk niet veranderen.

Sommige werkwoorden hebben een vast voorzetsel. 


solliciteren naar, begrip hebben voor, neerkijken op

Slide 7 - Slide

Werkwoorden met vaste voorzetsels

Houden van                                                 solliciteren naar

Nadenken over                                           reizen met/naar

Feliciteren met                                           

Geloven in

Luisteren naar

Herinneren aan

zich schamen over





Slide 8 - Slide

Vaste voorzetsels
  • De betekenis van een ww verandert soms als er een vast voorzetsel bij staat
  • Bij sommige werkwoorden hoort een vast voorzetsel
  • Dat voorzetsel kun je niet vervangen
  • Ook uitdrukkingen hebben soms een vast voorzetsel

Slide 9 - Slide

vast voorzetsel
De betekenis van het werkwoord verandert soms  met een vast voorzetsel.  Wat is hier het verschil ?
                                                    LACHEN OM
                                 betekent iets heel anders dan 
                                                  LACHEN NAAR

Slide 10 - Slide

Wat gaan we doen?

Maak opdracht 15, 16 en 17
bladzijde 51 en 52

Slide 11 - Slide

Ben je klaar met opdracht 15, 16 en 17?
Dan maak je opdracht 5, 6, 12 en 13 blz. 46 en 50 in de les als daar nog tijd voor is. 
Anders is dat huiswerk voor de volgende les. 
Klaar? Leer voor jezelf de woorden van blz. 43 op je eigen manier.
Je mag ook oefenen via de woordtrainer. (inloggen via Magister en de methode talent)
(In de vorige les had je af moeten hebben: opdracht 2, 3, 7, 8, 9 en 10. Als je die nog niet af hebt kun je die deze les ook afmaken. )


Slide 12 - Slide