Dif week 11 begrijpend lezen vh en spelling mh

Differentiatie-uur Nederlands
Brugklas hm
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Differentiatie-uur Nederlands
Brugklas hm

Slide 1 - Slide

Spelling (1A, 1B, 1C en 1D)
  • Samenstellingen
  • Verkleinwoorden

Slide 2 - Slide

Samenstellingen
fiets + rek = fietsenrek

Soms een 'e' of 'en' ertussen, maar soms ook niet.
Je kijkt naar de delen van de samenstelling.
zon + bril = zonnebril (eerste deel uniek)
rijst + pap = rijstepap (eerste deel geen meervoud)
reus + goed = keuzegoed (eerste deel versterkend)
bul + bak = bullebak (uitdrukking die je niet meer los gebruikt)

Slide 3 - Slide

Samenstellingen
Heeft het eerste deel een meervoud op 'en'? Dan in de samenstelling ook 'en'! 

Heeft het eerste deel twee meervouden? Dan alleen een 'e'! Bijvoorbeeld groenten/groentes = groentesoep.

Slide 4 - Slide

Hoe schrijf je de samenstelling 'maan + schijn' en waarom?

Slide 5 - Open question

Welke samenstelling is goed geschreven?
A
gemeentenhuis
B
aspergessoep
C
vitaminepil
D
boordenvol

Slide 6 - Quiz

Verkleinwoorden
Je maakt het woord kleiner > vork / vorkje.

Eindigt het woord op 'ng'? Dan -nkje of -etje (poging > poginkje).

Lange klinker? Dan verdubbelen! oma > omaatje

Afkorting? Dan een apostrof! wc > wc'tje

Slide 7 - Slide

Wat is het verkleinwoord van 'jongen'?

Slide 8 - Open question

Wat is het verkleinwoord van radio?
A
radiootje
B
radiotje
C
radio'tje
D
radio-tje

Slide 9 - Quiz

Aan de slag (1A, 1B, 1C en 1D)
Maak van Op Niveau Online (via SOM > Leermiddelen) van Bijspijkeren > Spelling :
4.8 - opdracht 1, 3 en 4
4.9 - opdracht 1, 2 en 3

Slide 10 - Slide

Differentiatie-uur Nederlands
Brugklas vh

Slide 11 - Slide

Begrijpend lezen (1E, 1F, 1G en 1H)
onderwerp
deelonderwerp
alinea's
tekstdoelen, tekstsoorten en tekstvormen

Slide 12 - Slide

                                                Tekstdoelen

Slide 13 - Slide

Publiek
Voor wie is de tekst bedoeld?

een breed publiek
een klein, gespecialiseerd publiek
een kleine groep

Slide 14 - Slide

Oriënterend lezen
Je bekijkt:
de titel, tussenkopjes, eerste en laatste zinnen, afbeeldingen, anders gedrukte tekst, de bron

Slide 15 - Slide

Het onderwerp van een tekst
Onderwerp: waar de tekst over gaat, zo kort mogelijk (geen hele zin!)

Deelonderwerp: waar een deel van de tekst (een alinea) over gaat, zo kort mogelijk (geen hele zin!)





Slide 16 - Slide

Aan de slag!
Je gaat hiermee oefenen via SOM > Leermiddelen > Op Niveau > Bijspijkeren > Lezen
1.11 > opdracht 25
2.11 > opdracht 8
2.12 > opdracht 1 en 2

Slide 17 - Slide