Dif week 9 begrijpend lezen hm en spelling vh

Differentiatie-uur Nederlands
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Differentiatie-uur Nederlands

Slide 1 - Slide

Spelling (1E, 1F, 1G en 1H)
  • Samenstellingen
  • Verkleinwoorden
  • Bezitsvormen
  • Dicteewoorden

Slide 2 - Slide

Samenstellingen
fiets + rek = fietsenrek

Soms een 'e' of 'en' ertussen, maar soms ook niet.
Je kijkt naar de delen van de samenstelling.
zon + bril = zonnebril (eerste deel uniek)
rijst + pap = rijstepap (eerste deel geen meervoud)
reus + goed = keuzegoed (eerste deel versterkend)
bul + bak = bullebak (uitdrukking die je niet meer los gebruikt)

Slide 3 - Slide

Samenstellingen
Heeft het eerste deel een meervoud op 'en'? Dan in de samenstelling ook 'en'! 

Heeft het eerste deel twee meervouden? Dan alleen een 'e'! Bijvoorbeeld groenten/groentes = groentesoep.

Slide 4 - Slide

Hoe schrijf je de samenstelling 'zon + schijn' en waarom?

Slide 5 - Open question

Verkleinwoorden
Je maakt het woord kleiner > vork / vorkje.

Eindigt het woord op 'ng'? Dan -nkje of -etje (poging > poginkje).

Lange klinker? Dan verdubbelen! oma > omaatje

Afkorting? Dan een apostrof! wc > wc'tje

Slide 6 - Slide

Wat is het verkleinwoord van 'koning'?

Slide 7 - Open question

Wat is het verkleinwoord van paasei?
A
paaseitje
B
paasei'tje
C
paaseikje
D
paaseiertje

Slide 8 - Quiz

De bezitsvorm
Geeft aan van wie iets is (bezit).

Bijvoorbeeld: De fiets is van Anne > Annes fiets

Bijna altijd komt de 's' eraan vast. Alleen niet als:
- het eindigt op een lange klinker of een y (Andy's huis)
- het eindigt op een sisklank (Mees' tas, Lex' huis)

Slide 9 - Slide

Wat is de bezitsvorm?
De fiets is van Max > ..... fiets

Slide 10 - Open question

Cijfers en getallen

Slide 11 - Slide


Cijfers en getallen

Slide 12 - Slide

Aan de slag (1E, 1F, 1G en 1H)
Maak van Op Niveau Online (via SOM > Leermiddelen) van Bijspijkeren > Spelling :
5.9 - opdracht 2 en 5
5.10 - opdracht 1 en 2

Slide 13 - Slide

Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 14 - Open question

Wat is het tekstdoel van de tekst?
A
amuseren
B
overtuigen
C
overhalen
D
informeren

Slide 15 - Quiz

Wat is de bron van de tekst?

Slide 16 - Open question

Hoeveel alinea's heeft deze tekst?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 17 - Quiz

Met welke twee woorden begint het slot van de tekst?

Slide 18 - Open question

Wat zijn de tussenkopjes van de tekst?

Slide 19 - Open question