This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Lesplanning
* Het journaal
* Terugblik: 1 t/m 5 gem.
* Lesstof: Uitleg Grammatica 1.7
* Maken: Oefeningen LessonUp + 7 t/m 9
* Lesafsluiting
Slide 2 - Slide
Lesdoelen:
Na deze les kun je onderstaande zinsdelen benoemen:
-Persoonsvorm
- Werkwoordelijk gezegde - Onderwerp
- Lijdend voorwerp
- Meewerkend voorwerp
- Bijwoordelijke bepaling
Slide 3 - Slide
CONGRUENTIE
Onderwerp en persoonsvorm moeten gelijk zijn in getal.
Dus als hetonderwerpenkelvoudig is, moet de persoonsvormook enkelvoudig zijn. En als het onderwerp meervoudig is, moet de persoonsvorm ook meervoudig zijn.
Gelijkheid in getal noemen we congruentie.
Slide 4 - Slide
Welk zinsdeel zoek je als eerste?
A
Onderwerp
B
Persoonsvorm
C
Zelfstandig naamwoord
D
Lidwoord
Slide 5 - Quiz
Als het onderwerp meervoud is, dan moet de persoonsvorm .......
A
ook meervoud zijn.
B
enkelvoud zijn.
Slide 6 - Quiz
Welk zinsdeel vind je door deze vraag te stellen: Wie of Wat + werkwoordelijk gezegde?
A
lijdend voorwerp
B
onderwerp
C
meewerkend voorwerp
D
persoonsvorm
Slide 7 - Quiz
Onderwerp en persoonsvorm staan altijd of beide in het enkelvoud of beide in het meervoud.
A
waar
B
niet waar
Slide 8 - Quiz
wat is het werkwoordelijk gezegde in een zin?
A
de persoonsvorm
B
de persoonsvorm+andere werkwoorden in de zin
C
de persoonsvorm plus lijdend voorwerp
D
de persoonsvorm plus onderwerp
Slide 9 - Quiz
Hoe heet het belangrijkste werkwoord uit de zin?
A
doewoord
B
persoonsvorm
C
onderwerp
D
lidwoord
Slide 10 - Quiz
Om het lijdend voorwerp te zoeken heb je de volgende zinsdelen nodig: