1.7 Grammatica

Welkom bij Nederlands!
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!

Slide 1 - Slide

In deze les:
  • Uit het nieuws
  • Terugblik: zinsdelen benoemen
  • Uitleg: zinsdelen en congruentie
  • Zelfstandig maken:
    opdrachten van 1.7 Grammatica volgens lesplanner. 
   
  • Terugkijken


Doelen van deze les:
  1. Aan het einde van de les kun je de zinsdelen van een zin benoemen.

  2. Aan het einde van de les kun je uitleggen waarom de persoonsvorm en het onderwerp beide enkelvoud of beide meervoud moet zijn .

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Ken jij de zinsdelen?

Slide 4 - Slide

   Welke zinsdelen zijn er?
- de persoonsvorm
- het werkwoordelijk gezegde
- het onderwerp
- het lijdend voorwerp
- het meewerkend voorwerp
- de bijwoordelijke bepaling

Slide 5 - Slide

Mohammed heeft vandaag gevoetbald. Wat is de persoonsvorm?
A
Mohammed
B
heeft
C
vandaag
D
gevoetbald

Slide 6 - Quiz

Mohammed heeft vandaag gevoetbald. Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Mohammed
B
Mohammed heeft
C
heeft vandaag
D
heeft gevoetbald

Slide 7 - Quiz

Mohammed heeft vandaag gevoetbald. Wat is het onderwerp?
A
Mohammed
B
heeft
C
vandaag
D
gevoetbald

Slide 8 - Quiz

Mohammed heeft vandaag gevoetbald. Wat is het lijdend voorwerp?
A
Mohammed
B
Mohammed heeft
C
zit er niet in
D
heeft gevoetbald

Slide 9 - Quiz

Mohammed heeft vandaag gevoetbald. Wat is het meewerkend voorwerp?
A
Mohammed
B
Mohammed heeft
C
zit er niet in
D
heeft gevoetbald

Slide 10 - Quiz

Mohammed heeft vandaag gevoetbald. Wat is de bijwoordelijke bepaling?
A
vandaag
B
heeft vandaag
C
Mohammed
D
heeft gevoetbald

Slide 11 - Quiz

Monique heeft een nieuwe ketting gekocht voor Luca.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Monique
B
heeft gekocht
C
een nieuwe ketting
D
voor Luca

Slide 12 - Quiz

Monique heeft een nieuwe ketting gekocht voor Luca.
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
Monique
B
heeft gekocht
C
een nieuwe ketting
D
voor Luca

Slide 13 - Quiz

Zo ontleed je zinnen.
De persoonsvorm (pv): de zin van tijd veranderen
Het werkwoordelijk gezegde (wg): 
de persoonsvorm + alle andere werkwoorden in de zin
Het onderwerp (o): wie of wat + wg
Het lijdend voorwerp (lv): wat of wie + wg + o
Het meewerkend voorwerp (MV): aan of voor wie + wg + o + lv
De bijwoordelijke bepaling (bwb): alle zinsdelen die overblijven

Slide 14 - Slide

De persoonsvorm
De persoonsvorm (pv) is een werkwoord.

Mijn tante heeft vandaag gekookt.
Mijn tante had vandaag gekookt. 

Je vindt de persoonsvorm met de tijdproef. 

  • Staat de zin in de tegenwoordige tijd? Zet hem dan in de verleden tijd.
  • Staat een zin in de verleden tijd? Zet hem dan in de tegenwoordige tijd.

Slide 15 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in een zin vormen samen het werkwoordelijke gezegde (wg).

Slide 16 - Slide

Het onderwerp van een zin
Het onderwerp is het zinsdeel waarover in de rest van de zin iets gezegd wordt.

Het onderwerp vind je door de vraagproef te gebruiken.

Slide 17 - Slide

De vraagproef
Bij de vraagproef stel je de vraag:
wie of wat + alle werkwoorden (werkwoordelijk gezegde)?

Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.

Slide 18 - Slide

Het meewerkend voorwerp
Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
Je stelt de vraag:

aan wie of voor wie + gezegde + onderwerp (+ lijdend voorwerp)? Het antwoord op die vraag is het meewerkend voorwerp.

Slide 19 - Slide

Dorien en Lotte aaiden mijn broertje over zijn hoofd.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
aaiden
B
Dorien en Lotte
C
over zijn hoofd
D
mijn broertje

Slide 20 - Quiz

Zinnen ontleden
1. Dorien en Lotte aaiden gisteren mijn broertje over zijn hoofd.
2. Soufiyan gaf Rachid een stomp.
3. Shay had nog een graag een kop koffie willen drinken.

Slide 21 - Slide

Aan de slag!
1.7 Grammatica
Kader maakt:
opdracht 1 t/m 3 en opdracht 5 t/m 9 op blz. 62 t/m 65.

Basis maakt: 
opdracht 1 t/m 5 op bladzijde 53 t/m 55.

Slide 22 - Slide