Over taal les 6 (so) blok 1 en 2 Homoniem, homofoon, synoniem, tegenstelling

boek lezen 
timer
20:00
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

boek lezen 
timer
20:00

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
  •  Na deze les heb je geoefend met homoniemen en homofonen en kun je deze herkennen
  • Na deze les heb je geoefend met synoniemen en tegengestelden en kun je deze herkennen.

Slide 2 - Slide

Homoniemen
Zijn woorden die er hetzelfde uitzien en hetzelfde klinken, maar een verschillende betekenis hebben. Bijvoorbeeld bank (om op te zitten) en bank (als geldinstelling). 

Slide 3 - Slide

Homoniem of niet?
Water
A
Ja
B
Nee

Slide 4 - Quiz

Homoniem of niet?
Kaas
A
Ja
B
Nee

Slide 5 - Quiz

Welk woord is geen homoniem?

A
Bang
B
Vliegen
C
Boer
D
Schop

Slide 6 - Quiz

Bedenk zelf een homoniem.

Slide 7 - Open question

Homofoon
Soms klinken twee woorden hetzelfde, maar schrijf je ze anders.

Mijn tante lacht altijd heel hard.
Mijn  hart klopt heel snel.

Slide 8 - Slide


Ze leiden ons de weg naar het hotel.
Wij lijden veel pijn na onze valpartij.
A
homoniem
B
homofoon
C
synoniem
D
antoniem

Slide 9 - Quiz

Welk woord is een homofoon woord?
A
rouw en rauw
B
Knop (op je toetsenbord) Knop (aan een boom)
C
Doelman en keeper

Slide 10 - Quiz


Onze bok is gisteren papa geworden van 3 kleine geitjes.
Bij de turnles moest ik met de trampoline over de bok springen.
A
homoniem
B
homofoon
C
synoniem
D
tegenstelling

Slide 11 - Quiz


Wij kijken naar de koe die in de wei staat.
A
homoniem
B
homofoon
C
synoniem
D
tegenstelling

Slide 12 - Quiz

Dit noem je een synoniem
synoniem= 
- Een ander woord voor..
- Betekent bijna hetzelfde

Slide 13 - Slide

synoniem voor aangekomen
A
gearriveerd
B
geland

Slide 14 - Quiz

synoniem van 'gebrek' =
A
vorming
B
tekort

Slide 15 - Quiz

synoniem:
mogelijkheid
A
geen keuze
B
keuze

Slide 16 - Quiz

De synoniem van 'waarschijnlijk' =
A
vermoedelijk
B
ooit

Slide 17 - Quiz

Het tegenovergestelde van een synoniem is
A
een synoniem
B
een tegenstelling
C
een vraag
D
een homoniem

Slide 18 - Quiz

TEGENSTELLING 

Twee woorden die het tegenovergestelde betekenen

goedkoop - duur

begrijpelijk - onbegrijpelijk

koud - warm

bang - dapper



Slide 19 - Slide

man - vrouw
A
Synoniem
B
Homoniem
C
tegenstelling

Slide 20 - Quiz

Wat is een tegenstelling van groot?
A
Dun
B
Klein
C
Lang
D
Dik

Slide 21 - Quiz

Wat is een tegenstelling van interesse?
A
Geïnteresseerd
B
Boeiend
C
Desinteresse
D
Oplettendheid

Slide 22 - Quiz

9. Welke tegenstelling klopt?
A
moreel - inmoreel
B
gedwongen - ongedwongen
C
populair - inpopulair
D
direct - imdirect

Slide 23 - Quiz

Wat is vaktaal?
A
Moeilijk taalgebruik
B
Woorden die bij een bepaald vak horen
C
Wanneer iemand een voorwaarde stelt
D
Wanneer een woord 2 betekenissen heeft

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Slide

Wie zou de volgende zin kunnen zeggen?
Ik moet nu demarreren, anders win ik nooit.
A
kok
B
wielrenner
C
schipper
D
elektricien

Slide 26 - Quiz

Wie zou de volgende zin kunnen zeggen?
Met dit pleidooi zal ik de onschuld ban mijn client bewijzen.
A
elektricien
B
wielrenner
C
advocaat
D
boekhouder

Slide 27 - Quiz

Wie zou de volgende zin kunnen zeggen?
In de badkamer moet een wandcontactdoos met randaarde komen.
A
elektricien
B
wielrenner
C
advocaat
D
boekhouder

Slide 28 - Quiz

Wie zou de volgende zin kunnen zeggen?
Trancheer het vlees en verdeel het over de borden.
A
automonteur
B
wielrenner
C
schipper
D
kok

Slide 29 - Quiz

Wie zou de volgende zin kunnen zeggen?
De upgrade van het besturingssysteem is bijna afgerond.
A
automonteur
B
boekhouder
C
kok
D
it'er

Slide 30 - Quiz

Nu alles door elkaar

Slide 31 - Slide

slopen - afbreken
A
Synoniem
B
Homoniem
C
tegenstelling

Slide 32 - Quiz

kreet - gil
A
Synoniem
B
Homoniem
C
tegenstelling

Slide 33 - Quiz

bank is een ...
A
homoniem
B
tegenstelling
C
synoniem
D
homofoon

Slide 34 - Quiz

veel-weinig is een ...
A
homoniem
B
tegenstelling
C
synoniem
D
homofoon

Slide 35 - Quiz

Op welk taalfenomeen is deze grap gebaseerd?
A
homofoon
B
tegenstelling
C
homoniem

Slide 36 - Quiz

Wie zou de volgende zin kunnen zeggen?
Voor het boeken van deze kosten zal ik een nieuwe grootboekrekening aanmaken.
A
advocaat
B
boekhouder
C
it'er
D
elektricien

Slide 37 - Quiz