Ik kan persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden onderscheiden
Ik kan persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden correct gebruiken
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1
This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 75 min
Items in this lesson
Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
HET DOEL:
Ik kan persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden onderscheiden
Ik kan persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden correct gebruiken
Slide 1 - Slide
Planning
Voorbereiden
Uitvoeren
Oefening 1: Kies het goede voornaamwoord
Oefening 2: Juist of onjuist?
Oefening 3: Zinnen maken
Terugkijken
Slide 2 - Slide
Voorbereiden
Opdracht: Maak een rijtje met persoonlijke voornaamwoorden en een rijtje met bezittelijke voornaamwoorden: wij - jouw - ik - hun - zij (ev) - ons - haar - hij - jullie - u - mij - zij (mv) - hen - uw - jou - onze
Let op! Sommige woorden horen in beide rijtjes.
Klaar? Ken je nog andere persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden? Schrijf ze dan op.
timer
5:00
Slide 3 - Slide
Voorbereiden: Antwoorden
Rijtje persoonlijke voornaamwoorden
wij - ik - zij (ev) - ons - hij - jullie - u - zij (mv) - jij - jou - mij - haar - hem - ons - hun
Rijtje bezittelijke voornaamwoorden
mijn - jouw - zijn - hun - ons - haar - jullie - uw - onze
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Video
Oefening 1: Kies het goede voornaamwoord
Opdracht: Schrijf de zin over in je schrift en gebruik het goede voornaamwoord.
Wij hebben een cadeautje aan hen / hun gegeven.
'Is dat jou / jouw pen, Elles?'
Vorige week hebben zij hen / hun een kaart gestuurd.
'Kan ik u / uw een kopje koffie inschenken?'
'Zal ik mijn tas aan jou / jouw geven?'
'Kan ik u / uw jas aannemen, meneer?'
timer
5:00
Slide 6 - Slide
Oefening 1: Antwoorden
Opdracht: Schrijf de zin over in je schrift en gebruik het goede voornaamwoord.
Wij hebben een cadeautje aan hen gegeven.
'Is dat jouw pen, Elles?'
Vorige week hebben zij hun een kaart gestuurd.
'Kan iku een kopje koffie inschenken?'
'Zal ik mijn tas aan jou geven?'
'Kan ik uw jas aannemen, meneer?'
Slide 7 - Slide
Wij hebben een cadeautje aan ___ gegeven.
A
hen
B
hun
Slide 8 - Quiz
'Is dat ___ pen, Elles?'
A
jou
B
jouw
Slide 9 - Quiz
Vorige week hebben zij ___ een kaart gestuurd.
A
hen
B
hun
Slide 10 - Quiz
'Kan ik ___ een kopje koffie inschenken?'
A
u
B
uw
Slide 11 - Quiz
'Zal ik mijn tas aan ___ geven?'
A
jou
B
jouw
Slide 12 - Quiz
'Kan ik ___ jas aannemen, meneer?'
A
u
B
uw
Slide 13 - Quiz
Oefening 2: Juist of onjuist?
Opdracht: Juist of onjuist? Verbeter eventueel de zin.
'Zijn deze spulletjes van jouw?'
Hun moeten vandaag naar het ziekenhuis.
Ons televisie is stuk, dus we gaan een nieuwe kopen.
'Mevrouw, u bent u tas vergeten!'
'Ik ben mij oplader kwijt. Heb jij hem gezien?'
timer
5:00
Slide 14 - Slide
Oefening 2: Antwoorden
Opdracht: Juist of onjuist? Verbeter eventueel de zin.
'Zijn deze spulletjes van jou?'
Zij moeten vandaag naar het ziekenhuis.
Onze televisie is stuk, dus we gaan een nieuwe kopen.
'Mevrouw, u bent uw tas vergeten!'
'Ik ben mijn oplader kwijt. Heb jij hem gezien?'
Slide 15 - Slide
Belangrijk!
Persoonlijke voornaamwoorden
voorzetsel + jou
voorzetsel + u
hun / voorzetsel + hen
Bezittelijke voornaamwoorden
jouw
uw
hun
Slide 16 - Slide
Belangrijk!
Hun als persoonlijk voornaamwoord
De gastvrouw geeft hun iets te drinken. (hun = aan hen)
De gastvrouw geeft aan hen iets te drinken.
Dit huis is hun te duur. (hun = voor hen)
Dit huis is voor hen te duur.
Slide 17 - Slide
Oefening 3: Verhaal schrijven
Opdracht: Schrijf nu zelf een kort verhaal met voornaamwoorden. Gebruik in ieder geval de woorden: jou, jouw, u, uw, hen, hun. Je mag natuurlijk ook andere persoonlijke voornaamwoorden en bezittelijke voornaamwoorden gebruiken. Schrijf ten minste tien zinnen.
timer
0:00
Slide 18 - Slide
Wilt ___ mijn toetsresultaat naar mij sturen?
A
u
B
uw
Slide 19 - Quiz
Wij vieren ___ verjaardagen zondag.
A
hen
B
hun
Slide 20 - Quiz
Spreken we bij ___ of bij mij af?
A
jou
B
jouw
Slide 21 - Quiz
Wat is ___ favoriete boek, oma?
A
u
B
uw
Slide 22 - Quiz
Zijn dit ___ schoenen, Farida?
A
jou
B
jouw
Slide 23 - Quiz
Ik heb ___ een uitnodiging gestuurd.
A
hen
B
hun
Slide 24 - Quiz
wordwall.net
Slide 25 - Link
Hoe ging het vandaag? Vertel wat al goed ging en wat je nog lastig vond.