Grammatica woordsoorten havo 3 herhaling

Grammatica voornaamwoorden
- herhaling
pers.vnw bez.vnw., aanw.vnw, vrag.vnw, onbep. vnw,

1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Grammatica voornaamwoorden
- herhaling
pers.vnw bez.vnw., aanw.vnw, vrag.vnw, onbep. vnw,

Slide 1 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord (PERS.VNW)
Een persoonlijk voornaamwoord (PERS.VNW) duidt een persoon aan, zonder het bij naam te noemen. Ook 'het' is een PERS.VNW, wanneer je het door 'dat' kunt vervangen en het een apart zinsdeel vormt. (Uitzondering: weer, tijd, sfeer....)

Wilde Jeline jou vandaag vragen om voor ons iets te halen?
Ik heb het niet gestolen! Dat boek is van mij

Je kunt een PERS.VNW meestal vervangen door 'Piet' of door 'Piet en Marie'. 

Slide 2 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord (BEZ.VNW)
Een bezittelijk voornaamwoord (BEZ.VNW) geeft een bezit aan. Het staat meestal voor het voorwerp dat het bezit vormt. Soms wordt het zelfstandig gebruikt. Dan staat het bezit er niet bij.

Wie heeft mijn tas meegenomen? Dit is de zijne
Jouw spullen staan in je auto.

Je kunt een BEZ.VNW niet vervangen door 'Piet' of 'Piet en Marie'.

Slide 3 - Slide

Piet heeft zijn tas op de gang gezet. Direct naast die van jou.
A
Piet = PERS.VNW zijn= BEZ.VNW
B
Piet= PERS.VNW jou= PERS.VNW
C
zijn=BEZ.VNW jou=BEZ.VNW
D
zijn=BEZ.VNW jou=PERS.VNW

Slide 4 - Quiz

Heeft zij jouw spullen aan hen gegeven? Ik vind het niet goed.
A
zij= PERS.VNW het= PERS.VNW
B
hen= BEZ.VNW het= PERS.VNW
C
jouw= BEZ.VNW hen= BEZ.VNW
D
jouw= PERS.VNW het= PERS.VNW

Slide 5 - Quiz

Aanwijzend voornaamwoord (AW.VNW)
Een aanwijzend voornaamwoord (AW.VNW) 'wijst' een zelfstandig naamwoord aan of vervangt het (dan kun je het erachter zetten).

Die jongen uit H3G haalt voor natuurkunde zulke hoge cijfers.
Ik wil dit cadeautje niet. Ik wil dát! Het is zo'n leuk ding!

De belangrijkste aanwijzende voornaamwoorden zijn: die, dit, dat, deze, zo'n, zulk(e). Gebruik bij de-woorden die of deze en bij het-woorden dat of dit.

Slide 6 - Slide

Vragend voornaamwoord (VR.VNW)
Een vragend voornaamwoord (VR.VNW) 'vraagt' naar iets of iemand. Er zijn er vier: 'wie, wat, welke, wat voor (een)'. (Die laatste bestaat dus stiekem uit meer woorden.)

Wat heb je gedaan? Wat voor een overtreding was dat?
Weet je wie het gevraagd heeft?

Let op: vraagwoorden als 'waarom', 'wanneer' of 'hoe' zijn bijwoorden!


Slide 7 - Slide

Waarom zei jij dat ons feestje niet door zou gaan?

A
waarom=VR.VNW ons=PERS.VNW
B
waarom=VR.VNW ons=BEZ.VNW
C
ons=BEZ.VNW jij=PERS.VNW
D
ons=PERS.VNW jij=PERS.VNW

Slide 8 - Quiz

Wie heeft de roze stift gebruikt? Die is van mij!


A
Wie=VR.VNW mij=PERS.VNW
B
Wie=VR.VNW mij=BEZ.VNW
C
Die=AW.VNW mij=BEZ.VNW
D
Die=AW.VNW mij=PERS.VNW

Slide 9 - Quiz

Onbepaald voornaamwoord (O.VNW)
Een onbepaald voornaamwoord (O.VNW) noemt iets of iemand zonder te zeggen waarom of om wat het gaat. Het blijft dus 'vaag'. 'Iets' en 'iemand' zijn al onbepaalde voornaamwoorden.

Iedereen kan dat wel gezegd hebben! Heb ik wat gezegd, dan?
Als je Emmen hebt gezien, heb je alles wel gezien.
 Let op: als je iets kunt tellen, dan is het geen onbepaald voornaamwoord, maar een telwoord: Ik heb sommige pennen gebruikt. 


Slide 10 - Slide

Onbepaald voornaamwoord (O.VNW)
Het is een woordje dat tot verschillende woordsoorten behoort. Het kan óók een onbepaald voornaamwoord zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer  weer, tijd of sfeer wordt beschreven:

Het is mooi weer buiten.
Het is tijd om in te pakken. (Maar ook: Het is drie uur.)
Het is gezellig.




Slide 11 - Slide

Mag ik jou iets vragen?

'Iets'=
A
onbepaald voornaamwoord
B
telwoord

Slide 12 - Quiz

Vanmorgen heb ik wat zuurtjes gekocht.

'wat'=
A
onbepaald voornaamwoord
B
telwoord

Slide 13 - Quiz

Dat is de zoveelste fout die ik heb gemaakt.

'zoveelste'=
A
onbepaald voornaamwoord
B
telwoord

Slide 14 - Quiz

Einde

Slide 15 - Slide