2022_week41_2mh_les1_werkwoorden met stam op -d en -t

1 / 20
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Du hast 3 min für:


Je hebt 3 min om: 

  • Jacke aus

  • Handy in die Tasche ohne tohn
  • Laptop geschlossen auf dem Tisch
  • Buch/ Heft/ Stift auf dem Tisch
timer
3:00
  • Als de timer is gestopt zie ik iedereen in stilte bezig met opdracht 8 van Kapitel 3.5 online

Slide 3 - Slide

Machen: 
Na klar online Kapitel 3.5, Aufgabe 8
  1. Lees de tekst Münchner Fasching?
  2. Maak opdracht 8 en beantwoord de vragen in het Nederlands.
  3. In stilte
  4. Klaar: Schrijf de woordjes van Lektion 1, blz. 44 herhaaldelijk op. Van NL-DU en DU-NL 
timer
8:00

Slide 4 - Slide

Was machen wir heute?
  • Leseaufgabe
  • Informationen aantekeningenschrift
  • Hausaufgaben besprechen
  • Erklärung werkwoorden met de stam op -d en -t
  • An die Arbeit
  • Wörter BINGO
  • Abschluss/ Hausaufgaben

Slide 5 - Slide

Lernziel

- aan het einde van de les kan je voor het Duitse werkwoord reden tenminste 3 vormen benoemen voor 3 persoonlijke voornaamwoorden, doordat je aantekeningen en opdrachten hebt gemaakt.

Slide 6 - Slide

  •  meine
  • dein
  • seine
  • ihr
  • euer

Slide 7 - Slide

  • mein
  • unser
  • deine
  • sein
  • eure

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Hoe zat het ook alweer?
Wat is de basisregel voor het vervoegen van Duitse werkwoorden?

Slide 10 - Slide

De uitgangen van het werkwoord wohnen
wohnen- en = stam
ich              wohn 
du               wohn 
er/sie/es     wohn 

wir              wohn 
ihr               wohn 
sie               wohn 
Sie              wohn 
  • e
  • st
  • t

  • en
  • t
  • en
  • en

Slide 11 - Slide

De uitgangen van het werkwoord als de stam eindigt op -d of -t. 
ich              red 
du               red 
er/sie/es     red

wir              red
ihr               red 
sie               red
Sie              red 
  • +e
  • +est
  • +et

  • +en
  • +et
  • +en
  • +en

Slide 12 - Slide

Beispiele
  1. Du................(reden) immer viel.
  2. Er....................(heiraten) morgen.
  • Du redest immer viel.
  • Er heiratet morgen.

Slide 13 - Slide

An die Arbeit
Machen: 



Hoe? De eerste 8 minuten in stilte, daarna fluisteren

Klaar? 
Online: Kapitel 3.4--->test jezelf of woordjes schrijven van boek B, Lektion 2, blz. 44
timer
13:00
Na klar online, Kapitel 3
Paragraaf 3.4 Opdracht 8, 9, 10, 11a en 11b

Slide 14 - Slide

Wörter BINGO

Slide 15 - Slide

Lernziel

- aan het einde van de les kan je voor het Duitse werkwoord reden tenminste 3 vormen benoemen voor 3 persoonlijke voornaamwoorden, doordat je aantekeningen en opdrachten hebt gemaakt.

Slide 16 - Slide

Abschluss
Niet inpakken - luisteren
  • na startsignaal: inpakken
  • wel blijven zitten - stil
  • dan sluit ik de les af!
  • dan: klaar :)
timer
1:00

Slide 17 - Slide

Hausaufgaben
Leren: 
woordjes K. 4, Lektion.2 blz.44 
van NL-DU en DU-NL van boek B 

Slide 18 - Slide

Auf Wiedersehen!

Slide 19 - Slide

Termine 2mh2
1.Goede uitleg in het Nederlands 10 minuten max en rustig. Jullie geven aan als het te snel gaat.
2.Stil zijn als een ander aan het woord is.
3.Iedereen is aardig tegen elkaar. Elkaar niet uitlachen.
4. Samenwerken en alleen werken.
5.Zoveel mogelijk opdrachten maken tijdens de les.
6.Spelletjes 
7. Pas inpakken als docent het aangeeft.
8. Pas opstaan als de bel gaat.
9. Vinger opsteken, en anders opschrijven wat je wilt zeggen.
10.

Slide 20 - Slide