Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.
Kom je één van deze werkwoorden tegen? Alleen dan kan het een koppelwerkwoord zijn, maar dat hoeft niet.
Jos wordt straks opgehaald. (wg)
Timo wordt later Timmerman. (ng) (Timmerman zegt iets over Timo)