onderzoek

Eisen aan een onderzoek
  • betrouwbaarheid
  • validiteit
  • representativiteit
  • transparantie
1 / 15
next
Slide 1: Slide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolhavoLeerjaar 6

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Eisen aan een onderzoek
  • betrouwbaarheid
  • validiteit
  • representativiteit
  • transparantie

Slide 1 - Slide

Betrouwbaarheid
Een onderzoek is betrouwbaar als herhaling van jhet onderzoek dezelfde resultaten oplevert. Ook als het onderzoek of soortgelijk onderzoek door iemand anders wordt uitgevoerd.

Slide 2 - Slide

Validiteit
Er moet duidelijk wat hetgeen is dat gemeten wordt. Begrippen mogen niet discutabel zijn. Als crimineel gedrag onder hangjongeren wordt geobserveerd, moet vantevoren kenbaar zijn gemaakt wat er onder crimineel gedrag valt. Is dat bijvoorbeeld ook bedreigen of alleen vernielen? Of beide wel/niet? 

Slide 3 - Slide

Representativiteit
Bij een onderzoek moet een steekproef worden gedaan. Daarbij moet elk relevant (toepasselijk) kenmerk van een groep mensen evenveel kans maken om in de steekproef te komen. Voor de representativiteit moet het een dwarsdoorsnede zijn van de totale onderzoekspopulatie.

Slide 4 - Slide

Transparantie
Het onderzoek moet herhaald kunnen worden (mede om betrouwbaarheid te kunnen controleren). Het moet dus helder zijn hoe het onderzoek is uitgevoerd, welke gegevens onderzocht zijn en hoe de analyse is gedaan.

Slide 5 - Slide

Sociale wetenschappen
Er bestaat geen 100% wetmatigheid.
(Denk aan: wat zegt je naam over jou?)

Slide 6 - Slide

Kansen en variabelen
Kans: de waarschijnlijkheid dat een bepaalde gebeurtenis zal optreden.
Variabele: een kenmerk van een actor of smanleving die kan variëren.

Slide 7 - Slide

Variabelen
Individu: leeftijd, gewicht, iq
Groep mensen: woonplaats, inkomen, opleidingsniveau
Samenleving: Rijk/arm, traditoneel/modern

De kans staat in relatie tot de variabele.

Slide 8 - Slide

Model en hypothesen
Onderzoekers bouwen meestal voort op bestaande onderzoeken. Ze maken dus gebruik van reeds opgedan kennis. Daarmee doen ze een voorspelling op de mogelijke uitkomst.
Ze gebruiken daarvoor conceptuele modellen en hypothesen.

Slide 9 - Slide

Conceptueel model
Bij onderzoek wordt vaak gekeken naar de relatie tussen  variabelen. Heeft variabele A invloed op variabele B? Die invloed wordt weergegeven in een conceptueel model. Het model wordt altijd gelezen van links naar rechts. 

Slide 10 - Slide

Voorbeeld conceptueel model
In hoeverre heeft A invloed op B

Relatie


A is onafhankelijke variabele B is afhankelijke variabele (oorzaak/gevolg). Soms een interveniërende vaiabele ertussen (deze is beide)

Slide 11 - Slide

Hypothese
Een toetsbaar idee over de werkelijkheid.
Bijv.: Kinderen op een basisschool worden meer gepest dan kinderen op het VO.
Er wordt onderzoek gedaan naar het verband tussen de variabelen. De hypothese wordt aangenomen of verworpen.

Slide 12 - Slide

Indicatoren
Je maakt een variabele meetbaar door te operationaliseren.
Bijv. variabele opleidingniveau onderzoeken door te vragen naar hoogst afgeronde opleiding (de indicator).
Maar hoe doe je dat bij de variabele 'kwaliteit van vriendschap'?
Bijvoorbeeld daar als indicator de hoeveelheid gezamenlijke uren te meten?
Verantwoording van indicator is noodzakelijk

Slide 13 - Slide

Sociale categorieën
Mensen worden ingedeeld in categorie op basis van bepaalde gedeelde kenmerken.
Achtergrondkenmerekn: vrouwen, randstedelingen, bejaarden.
Culturele kenmerken: Geloofsovertuiging, politieke voorkeur
Of; niet stemmers, ontevredenen, tevredenen etc.

Slide 14 - Slide

Causale relatie
Als de ene variabele wijzigt, verandert de ander waarschijnlijk mee. Dit heet correlatie: de samenhang tussen twee variabelen.
Soms is er sprake van een schijncorrelatie.
Bij causaliteit is er een oorzaeklijk verband tussen de variabelen.
Sociale verschijnselen zijn vaak multicausaal.

Slide 15 - Slide