ontkenningen maken in de tegenwoordige tijd

wil je een ontkenning maken?
Dan moet je eerst kijken welk 
werkwoord in de zin staat
1 / 29
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

wil je een ontkenning maken?
Dan moet je eerst kijken welk 
werkwoord in de zin staat

Slide 1 - Slide

We are in the garden
A
het werkwoord is: we
B
het werkwoord is: in
C
het werkwoord is: are
D
het werkwoord is: garden

Slide 2 - Quiz

I am at my sister's home
A
het werkwoord is: I
B
het werkwoord is: am
C
het werkwoord is: my
D
het werkwoord is: home

Slide 3 - Quiz

Het werkwoord
             is hier 
  • am
  • are
  • is
Dit is het werkwoord : to Be

Slide 4 - Slide

Als we een ontkenning maken komt er not achter am / are / is te staan 
  • they are late         they are not late
  • he is 12 years old     he is not 12 years old
  • I am at home      I am not at home

Slide 5 - Slide

Er zijn ook zinnen zonder: am / are / is
Kijk weer goed wat het werkwoord is

Slide 6 - Slide

Peter really likes pizza and fries
A
het werkwoord is: really
B
het werkwoord is: pizza
C
het werkwoord is: likes
D
het werkwoord is: Peter

Slide 7 - Quiz

My parents fly back home this morning
A
het werkwoord is: my parents
B
het werkwoord is: back
C
het werkwoord is: home
D
het werkwoord is: fly

Slide 8 - Quiz

I go home after my classes
A
het werkwoord is: go
B
het werkwoord is: home
C
het werkwoord is: after
D
het werkwoord is: classes

Slide 9 - Quiz

De werkwoorden zijn hier 

  • go
  • fly
  • like
Het werkwoord is dus geen am/ are/ is. Je kunt nu de ontkenning niet maken door not achter het werkwoord te zetten.

Slide 10 - Slide

Om de ontkenning te maken zet je 
don't of doesn't voor het werkwoord
Hoe kies je tussen don't of doesn't?

Slide 11 - Slide

      Don't         * I
                         * you
                         * we
                         * they
                         * het onderwerp is meervoud
 
  
Doesn't       * he
                      * she
                      * it
                      * woorden die je in de plek                                kunt zetten van he /she /it

Slide 12 - Slide

I go home after my classes
A
bij de ontkenning gebruik je : don't
B
bij de ontkenning gebruik je : doesn't

Slide 13 - Quiz

My parents fly back home this morning
A
bij de ontkenning gebruik je : don't
B
bij de ontkenning gebruik je : doesn't

Slide 14 - Quiz

Peter really likes pizza and fries
A
bij de ontkenning gebruik je : don't
B
bij de ontkenning gebruik je : doesn't

Slide 15 - Quiz

Dus als je een ontkenning maakt van zinnen waar geen am/ are /is in staat 
Zet je don't of doesn't voor het werkwoord
They eat an apple            they don't eat an apple 
I sleep a lot          I don't sleep a lot
We go to Spain         we don't go to Spain

Slide 16 - Slide

Let op!
Wanneer je doesn't gebruikt moet het werkwoord in de zin terug in de oorspronkelijke vorm (hele werkwoord)

Slide 17 - Slide

Mary eats an apple
Het werkwoord : eats moet terug in de                                                             oorspronkelijke vorm 
wordt weer : eat
( de s verdwijnt dus)

Slide 18 - Slide

they watch a lot of television
A
they don't watch
B
they doesn't watch
C
they don't watches
D
they doesn't watches

Slide 19 - Quiz

Mary often eats pizza for lunch
A
Mary don't often eat
B
Mary doesn't often eat
C
Mary don't often eats
D
Mary doesn't often eats

Slide 20 - Quiz

I go home after my classes
A
I don't go home
B
I don't goes home
C
I doesn't go home
D
I doesn't goes home

Slide 21 - Quiz

They walk to school
(maak de ontkenning)

Slide 22 - Open question

The rabbit eats a carrot

Slide 23 - Open question

The dog plays in the garden

Slide 24 - Open question

He fights with his sister

Slide 25 - Open question

maak een goede zin :
He doesn't is late for class

Slide 26 - Open question

Let's check your understanding: 

Verbeter de fout in de zin

Slide 27 - Slide

maak een goede zin :
He hasn't a wooden leg

Slide 28 - Open question

Maak een goede zin:
He writes not a letter

Slide 29 - Open question