Grammatica test unit 6

• Engels
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 3

Grammatica test unit 6

In deze Lesson Up ga je kijken of je weet wat je moet doen bij elk stukje grammatica

Voltooid tegenwoordige tijd: present perfect

1. am of are of is met werkwoord met -ing
2. have of has met verledentijd
3. have of has met voltooid deelwoord
4. ontkennend

Present perfect

Have of has met voltooid deelwoord

Bij he/she/it krijg je has

bij I, you, we, they krijg je have

Voltooid deelwoord maak je door er -ed achter te zetten of je moet de eigen vorm gebruiken

I have worked all day.

He has bought a new car.

Bijwoorden
Het bijwoord staat....

1. vooraan de zin
2. achteraan de zin
3. voor het belangrijkste werkwoord
4. na am, are, is, was en were

Bijwoorden

Het bijwoord komt altijd na am, are, is, was of were.

Scan dus eerst of 1 van deze woordjes in de zin staat.

Is er geen am, are enz dan zoek je het belangrijkste werkwoord op en dan zet je het bij woord er voor.

I am always late.

I never eat fish.

Bezit: 's/ '/ of

1. bij meervoud gebruik je 's
2. bij mensen gebruik je 's
3. bij dingen of plaatsen gebruik je of
4. je gebruikt from

bezit

Als iets van een mens of dier is gebruik je 's

My dad's car.

Als iets hoort bij een ding of plaats gebruik je of

The title of the book

The capital of sweden.

LET OP!  The pupils' parents. achter een meervouds s komt alleen een '

Moeten: have to

1. have to betekent moeten
2. don't have to betekent niet mogen
3. have to betekent hebben
4. dont have to betekent niet hoeven

Moeten: have to

Have to betekent moeten (verplicht)

Na have to komt een heel werkwoord

We have to go now.

Don't have to betekent niet hoeven

Ook na don't have to komt een heel werkwoord.

You don't have to listen to him.

Korte vraagjes: tags

1. Als de zin+ is, dan is de tag ook +
2. Als de zin - is dan is de tag +
3. Als de zin - is dan is de tag ook -
4. Als de zin + is dan is de tag -

Korte vraagjes: Tags

Denk aan de batterij regel!

Als de zin bevestigend (+) is dan is de tag ontkennend (-)

Als de zin ontkennend (-) is dan is de tag bevestigend (+)

He is very nice, isn't he?

Mary can't come to the party, can she?

LET OP! Als er geen hulp werkwoordje in de zin staat dan gebruik je don't of doesn't of didn't

We like icecream, don't we?

He listens to hip hop, doesn't he?

You went to the cinema, didn't you?