Voorbereiding SE fictie

Voorbereiding SE fictie
Vertel het verhaal

Perron 1, 2 en 3

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Voorbereiding SE fictie
Vertel het verhaal

Perron 1, 2 en 3

Slide 1 - Slide

Er bestaan heel veel soorten fictieve verhalen. Welke tekstsoort valt hier niet onder?
A
avonturen-, griezel- en hier-en-nu-verhalen
B
historische verhalen, sciencefiction en dagboekromans
C
krantenartikelen, nieuwsberichten en brieven
D
detectives, oorlogsromans en verhalen uit andere culturen

Slide 2 - Quiz

Wat is een biografie?
A
een boek over biologie
B
een boek met veel plaatjes
C
een boek over het leven van een persoon
D
een boek over het leven van de schrijver zelf

Slide 3 - Quiz

Wat betekent chronologisch?
A
het verhaal volgt de gebeurtenissen zoals ze zijn gebeurd
B
het verhaal heeft flashbacks
C
het verhaal heeft flash forwards
D
het verhaal kent verschillende hoofdpersonen

Slide 4 - Quiz

Wat is een flashback in een verhaal?
A
De hoofdpersoon gaat met een tijdmachine naar een andere tijd
B
Het verhaal neemt een sprong terug in de tijd
C
Het verhaal neemt een sprong vooruit in de tijd
D
Het verhaal volgt de gewone tijdslijn

Slide 5 - Quiz

Wat is de functie van tijdvertraging in een verhaal?
A
het maakt het verhaal saaier
B
het maakt het verhaal beter te begrijpen
C
het maakt het verhaal spannender
D
het maakt het verhaal beeldender

Slide 6 - Quiz

Als een verhaal chronologisch is dan
A
kunnen er flashbacks inzitten
B
kunnen er flashforwards inzitten
C
wordt het verhaal vanuit verschillende personen beschreven
D
volgt het de tijd zonder flashbacks en flash forwards

Slide 7 - Quiz

Wat is een cliffhanger?
A
een herinnering
B
een spannend moment waarop de schrijver stopt
C
een logische volgorde van het verhaal
D
het einde van een hoofdstuk

Slide 8 - Quiz

Wat kan wel in een realistisch verhaal?
A
een vliegtuig tijdens de Tachtigjarige oorlog
B
een ridder die zijn telefoon oplaadt
C
een cowboy die Duits praat
D
een vliegende olifant

Slide 9 - Quiz

Wat is niet noodzakelijk in een realistisch verhaal?

A
taalgebruik dat past bij tijd en persoon
B
voorwerpen die passen bij tijd en persoon
C
gebeurtenissen die passen bij tijd en persoon
D
waargebeurd verhaal

Slide 10 - Quiz

Beschrijving van de plaats waarin het verhaal zich afspeelt is belangrijk, want
A
een spannende plek verhoogt de spanning
B
de lezer kan zich beter inleven door een goed beeld
C
de plaats kan iets vertellen over de tijd waarin het verhaal speelt
D
de plaats kan iets vertellen over de hoofdpersoon

Slide 11 - Quiz

Ik vind het een leuk boek, omdat er veel gebeurt en ik de hoofdpersoon bijzonder vind.
A
dit is een feit
B
dit is een mening
C
dit is een argument
D
dit is een mening met argumenten

Slide 12 - Quiz

Wat moet je weten over gedichten?

Slide 13 - Slide

Kenmerken
1. korte regels
2. veel wit
3. andere verdeling over de bladzijde
4. soms rijm
5. vaak over gedachten en gevoelens
6. soms geen hoofdletters of leestekens

Slide 14 - Slide

Rijmschema's
1. slagrijm aaaa
2. gepaard rijm aabb
3. omarmend rijm abba
4. gekruist rijm abab
(5 gebroken rijm abcb of abac)
beginrijm (de eerste letters van de zin zijn gelijk)

Slide 15 - Slide

Beeldspraak is
figuurlijk taalgebruik


Slide 16 - Slide

Beeldspraak

Vergelijking - zo trots als een pauw
Metafoor -  voetbal is oorlog
Personificatie -  de toekomst lacht ons tegemoet

Slide 17 - Slide