Meewerkend voorwerp

Grammatica zinsdelen 2 blz. 69 en 70
Meewerkend Voorwerp
1 / 23
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Grammatica zinsdelen 2 blz. 69 en 70
Meewerkend Voorwerp

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Na deze les:
  • Kun je het meewerkend voorwerp in een zin vinden

Slide 2 - Slide

Welke stappen van zinsontleding ken je?

Slide 3 - Open question

Zinsleer (volgorde)
  • PV
  • GEZ
  • OND
  • LV
  • MV

Persoonsvorm
Gezegde
Onderwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 4 - Slide

Zinsontleding: hoe moest het ook alweer? 
1. Zoek de persoonsvorm
(zin vragend maken / tijdproef)
2. Zoek het gezegde
(alle werkwoorden in de zin bij elkaar zetten)
3. zoek het onderwerp
(vraag: wie/wat + gezezegde)
4. Zoek het lijdend voorwerp
(vraag: wie/wat + gez + onderwerp)

Slide 5 - Slide

Een voorbeeld
Mijn vader repareert vanmiddag mijn lekke band. 
PV = repareert
GEZ = repareert
OW = (wie repareert?)  Mijn vader
LV= (wat repareert mijn vader?) mijn lekke band

Slide 6 - Slide

De leerlingen hebben hun tas ingepakt.
PV =

Slide 7 - Open question

De leerlingen hebben hun tas ingepakt.
GEZ =

Slide 8 - Open question

De leerlingen hebben hun tas ingepakt.
OW =

Slide 9 - Open question

De leerlingen hebben hun tas ingepakt.
LV=

Slide 10 - Open question

Mounir heeft de toets aan de leraar gegeven.
GEZ =

Slide 11 - Open question

Mounir heeft de toets aan de leraar gegeven.
OW=

Slide 12 - Open question

Mounir heeft de toets aan de leraar gegeven.
LV=

Slide 13 - Open question

Zit er in elke zin een lijdend voorwerp?
A
ja
B
nee

Slide 14 - Quiz

meewerkend voorwerp

Slide 15 - Mind map

Slide 16 - Video

Meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is

AAN/VOOR wie + GEZ + OND + LV?

De makelaar geeft de sleutels aan de nieuwe bewoner.

Slide 17 - Slide

Ik gaf aan mijn beste vriend een mooi cadeau.
MV =
A
Ik
B
aan mijn beste vriend
C
een mooi cadeau
D
gaf

Slide 18 - Quiz

Lisa schonk een duur horloge aan haar vriend.
MV =
A
aan haar vriend
B
Lisa
C
schonk
D
een duur horloge

Slide 19 - Quiz

De boer geeft de paarden hooi.

MV =
A
De boer
B
geeft
C
de paarden
D
hooi

Slide 20 - Quiz

Ik leen mijn zus nooit iets.

MV =
A
mijn zus
B
ik
C
nooit
D
iets

Slide 21 - Quiz

Aan de slag
Maken opdracht 1 t/m 5 
blz. 69 en 70

Slide 22 - Slide

Weet je nu hoe je het meewerkend voorwerp in een zin kunt vinden?
A
ja
B
soms
C
nee

Slide 23 - Quiz