M3 lezen 1.3 en schrijven 1.4

weektaak: week 38
LD: 
Je kunt informatie op het internet zoeken
Je kunt een verslag schrijven 
Maken:
1.3 lezen maken opdracht 14 t/m 16  en 18 t/m 23 
1.4 schrijven maken opdracht 1a en b, 2, 3,4  en vraag 7

1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

weektaak: week 38
LD: 
Je kunt informatie op het internet zoeken
Je kunt een verslag schrijven 
Maken:
1.3 lezen maken opdracht 14 t/m 16  en 18 t/m 23 
1.4 schrijven maken opdracht 1a en b, 2, 3,4  en vraag 7

Slide 1 - Slide

informatie op het internet
  • gebruik bij voorkeur meer dan één zoekwoord
  • zet het belangrijkste zoekwoord voorop
  • zet de zoekwoorden tussen dubbele aanhalingstekens als ze precies zo in de bron moeten staan
  • gebruik het filter: taal, recente informatie

Slide 2 - Slide

beoordelen websites
  • klik niet alleen de bovenste hit aan
  • lees de regels onder een hit en vraag je af of je hier de informatie kunt vinden die je zoekt
  • gebruik websites met informatie die bruikbaar is
  • gebruik websites die betrouwbaar zijn
  • gebruik bij twijfel andere sites om de informatie te controleren

Slide 3 - Slide

Welke zoekwoorden gebruik jij om informatie op te zoeken over aardbevingen in Turkije

Slide 4 - Open question

bij welk onderwerp is het belangrijk dat je recente informatie zoekt
A
fileprobleem in Nederland
B
wie was Mozart

Slide 5 - Quiz

verslag schrijven
een verslag is een beschrijving van iets dat je gezien, meegemaakt, onderzocht of gelezen hebt. Voorbeelden zijn een stageverslag, een practicum- of onderzoeksverslag, een boekverslag, een verslag van een sportwedstrijd.

Gebruik bij het schrijven van een verslag de 5W1H- vragen

Slide 6 - Slide

Wat zijn de 5W en 1H vragen?
geef voorbeelden

Slide 7 - Open question

Hoe schrijf je een verslag?

Inleiding: Schrijf de inleiding het laatst, zodat je niet per ongeluk al informatie geeft die pas in de kern van je verslag hoort te staan

Middenstuk: 
  • maak een overzicht van vragen die je wilt beantwoorden 
  • zet de vragen in een logische volgorde  
  • beantwoord elke vraag in één alinea 
  • in de kernzin van elke alinea geef je  
antwoord op de vraag van die alinea

  • in de rest van de alinea geef je uitleg en of voorbeelden
  • wissel enkelvoudige en samengesteld, lange en korte zinnen af

Slot
  • geef de conclusie of vat de belangrijkste informatie samen
  • laat het slot aansluiten op de inleiding. Als je in de inleiding  een onderzoeksvraag stelt, beantwoord die dan in de het slot

Slide 8 - Slide

Wat staat er in het slot van een verslag?

Slide 9 - Open question

hoe schrijf je een alinea?

Slide 10 - Open question

Wat is geen functie van signaalwoorden
in een tekst?
A
Signaalwoorden helpen de lezer.
B
Signaalwoorden geven de kern van de tekst weer.
C
Signaalwoorden zorgen voor samenhang.
D
Signaalwoorden geven het onderwerp aan in een tekst.

Slide 11 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden maar, toch en echter?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie

Slide 12 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden want en omdat?
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
reden

Slide 13 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de  
 signaalwoorden daardoor en zodat?
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 14 - Quiz


 Hoe noem je woorden die wijzen op een 
 verband tussen zinnen of alinea’s?
A
trefwoorden
B
synoniemen
C
signaalwoorden
D
uitdrukkingen

Slide 15 - Quiz


 Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen

Slide 16 - Quiz


 In welke zin wijzen de signaalwoorden  
 op een volgorde in tijd?
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
D
Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.

Slide 17 - Quiz


 Hoe mag je signaalwoorden ook noemen?
A
verbindingswoorden
B
verwijswoorden
C
synoniemen
D
werkwoorden

Slide 18 - Quiz

Maken deze week:

1.3 lezen maken opdracht 14 t/m 16  en 18 t/m 23  
1.4 schrijven maken opdracht 1 tot en met 10
boek lezen ( boektoets week 40 )

Slide 19 - Slide

Titel:
Bedenk een passende titel die de aandacht trekt

Inleiding:
Aanleiding en benoemen standpunt

Kern:
Minimaal drie argumenten vóór de stelling (objectieve argumenten = feiten) 
Argument 1 + toelichting 
Argument 2+ toelichting
Argument 3+ toelichting 
Minstens één argument tegen de stelling (objectief argument = feit) 
1 tegenargument + toelichting 

Slot:
Herhaling mening, samenvatting + conclusie 

Slide 20 - Slide