Woordsoorten H1 aanwijzend/vragend/bijwoord

Programma 1Hb
  • herhaling aanwijzend en vragend voornaamwoord
  • lezen theorie voorzetsel blz. 150
  • zelf nakijken opdrachten grammatica woordsoorten H5
  • uitleg bijwoord
  • maken blz. 180 startopdracht + 1 t/m 5
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Programma 1Hb
  • herhaling aanwijzend en vragend voornaamwoord
  • lezen theorie voorzetsel blz. 150
  • zelf nakijken opdrachten grammatica woordsoorten H5
  • uitleg bijwoord
  • maken blz. 180 startopdracht + 1 t/m 5

Slide 1 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
  • De naam zegt het al een beetje. Een aanwijzend voornaamwoord wijst iets aan.


  • Deze, die, dit en dat, zo'n, zulke, dergelijke

Slide 2 - Slide

Vragend voornaamwoord
  • Een vragend voornaamwoord staat meestal aan het begin van een vraag.


  • Er zijn er vier: wie, wat, welke, wat voor
  • leer deze uit je hoofd

Slide 3 - Slide

Vragend voornaamwoord
Let op!

Woorden als waar, waarheen, wanneer, waarom, waardoor en hoe (enz.) zijn géén vragende voornaamwoorden, dit noemen we de bijwoorden.
Deze woorden vormen nl. de bijwoordelijk bepaling.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

H5: bijwoord (woordsoorten)

Slide 6 - Slide

- zegt iets over een werkwoord
Hij typt snel een berichtje.

Max Verstappen kwam erg hard aanrijden.

Slide 7 - Slide

- zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord
Dat is een erg mooi boek!

Calvijn is een heel klein schooltje.


Slide 8 - Slide

- zegt iets over een ander bijwoord
Dat is een heel erg mooi boek!

In mijn vrije tijd kijk ik onwijs veel series.

Slide 9 - Slide

- geeft een tijd aan
Nu wil ik een koekje!

Het huiswerk van morgen is...

Slide 10 - Slide

- geeft een plaats aan
Daar is de nieuwe mediatheek.

Ergens in Nederland kun je een schat vinden.

Slide 11 - Slide

voorbeelden van bijwoorden (bw)
  • Tijd: gisteren, nu, straks, tegenwoordig
  • Plaats: hier, daar, nergens, er
  • Zekerheid: absoluut, zeker, echt, vast
  • Ontkenning: niet, nooit, geenszins
Let op!
  • Ook vraagwoorden zoals hoe, waar, wanneer, waarom en waarheen.

  • Een bijwoord kan iets zeggen over een ander woord, zoals een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord!

Slide 12 - Slide

Het weer was erg slecht vandaag.
A
erg is een bijwoord
B
erg is geen bijwoord

Slide 13 - Quiz

Die goede speler kan goed schaken.
A
goede = bijwoord goed = bijwoord
B
goede = bijwoord goed = bijvoeglijk nw.
C
goede = bijvoeglijk nw. goed = bijwoord
D
goede = bijvoeglijk nw. goed = bijvoeglijk nw.

Slide 14 - Quiz

Zoek het bijwoord:
Plotseling bewoog hij!
A
bewoog
B
hij
C
plotseling
D
!

Slide 15 - Quiz

Is 'prachtig' in deze zin
een bijvoeglijk naamwoord of een bijwoord?
Julia kan prachtig zingen.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 16 - Quiz

Bijwoord of bijvoeglijk naamwoord?
De kat is een goede jager met dodelijk SCHERPE klauwen.
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 17 - Quiz

In de zin 'De trein rijdt SNEL:
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 18 - Quiz

Bijwoord of bijvoeglijk naamwoord?
De kleine turnster springt EXTREEM hoog.
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 19 - Quiz

Samengevat:
Bijwoorden kunnen iets zeggen over:
  • een bijvoeglijk naamwoord: Er liggen erg zieke mensen in een ziekenhuis.
  • een werkwoord: De scooter rijdt hard.
  • een ander bijwoord: Hij heeft zijn test bijzonder slecht gemaakt.

Plaats: hier, er, daar, rechts, ergens, nergens
Tijd: nu, soms, plotseling, 's morgens, gauw, vanavond, daarna
'Prullenbak-woorden': wel, toch, ook, nog, immers, niet, misschien 
Vraagwoorden: waar, wanneer, waarom, waardoor, waarmee en hoe
 (Verwar het bijwoord niet met het vragend voornaamwoord)


Slide 20 - Slide

maken NN
maken blz. 180 (start)opdracht 1 t/m 5

Slide 21 - Slide

Lezen
timer
20:00

Slide 22 - Slide