This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
9. Vermogen
Slide 1 - Slide
Welkom!
Voer voor jezelf de volgende opdracht uit:
Bedenk iets dat elektrische energie verbruikt of levert.
schrijf het op de post-it op je tafel!
Hint: een stopcontact levert of verbruikt geen energie!
Slide 2 - Slide
Vermogen
1
2
Slide 3 - Slide
Vermogen
Slide 4 - Slide
Aantekening: Goed leren!
Grootheid
Symbool Grootheid
Eenheid
Symbool Eenheid
Energie
E
Joule
J
Vermogen
P
Watt
W
Een vermogen van 10 W betekent dat er elke seconde10 J aan energie wordt omgezet.
1 W = 1 J/s
Slide 5 - Slide
Ken je natuurkunde symbolen!
Sleep het juiste symbool of (symbool van) de eenheid naar de 6 grootheden hiernaast.
Energie
Vermogen
Spanning
Weerstand
Lading
Stroom
Joule
P
Volt
A
R
C
W
U
I
Q
E
Ohm
Slide 6 - Drag question
Ken je natuurkunde symbolen!
Sleep het juiste symbool of (symbool van) de eenheid naar de 6 grootheden hiernaast.
Energie
Vermogen
Spanning
Weerstand
Stroom
Joule
P
Volt
A
R
W
U
I
E
Ohm
Slide 7 - Drag question
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Vermogen - typeplaatje
1
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Video
00:19
Wat is het symbool van stroomsterkte?
A
U
B
R
C
I
D
P
Slide 12 - Quiz
02:19
Bij een spanning van 42 V loopt een stroom van 0,5 A. Hoe groot is dan de weerstand in de schakeling?
A
R = U I = 21 Ω
B
R = U/I = 84 Ω
C
R = I / U = 0,012 Ω
D
R = U + I = 42,5 Ω
Slide 13 - Quiz
Vermogen berekenen
1
2
P = U I
I = P/U
U = P/I
Slide 14 - Slide
Voorbeeld 1
Slide 15 - Slide
Uitwerking voorbeeld 1
1
Slide 16 - Slide
Voorbeeld 2
Slide 17 - Slide
Uitwerking voorbeeld 2
1
Slide 18 - Slide
Voorbeeld 3
Slide 19 - Slide
Uitwerking voorbeeld 3
1
Slide 20 - Slide
Video-samenvatting van deze les
Slide 21 - Slide
Verwerkingsvragen
Dit is Huiswerk
In SOM vind je wanneer je dit precies moet af hebben
De groene vragen zijn optioneel
Slide 22 - Slide
Verwerkingsopgaven 9. Vermogen
Gebruik bij rekenvragen altijd het stappenplan.
Rond je EINDantwoord af op 1 decimaal (tenzij anders vermeld).
Slide 23 - Slide
9.1 Een stofzuiger heeft een vermogen van 1200 W. Het stopcontact geeft een spanning van 230 V. a. Wat is het voordeel van een groot vermogen? b. Wat is het nadeel? c. Bereken de stroomsterkte die door de stofzuiger loopt.
Geef je berekening met formule(s)
antwoord: I = 5,2 A (geef zelf een berekening)
Slide 24 - Open question
9.2 Helen koopt een nieuw achterlampje voor haar fiets. De fiets heeft een dynamo die de elektrische spanning levert voor de lampjes. Op de dynamo staat 6 V / 3 W. Op het voorlampje staat 6 V / 0,45 A. a. Bereken de stroom die de dynamo volgens opgave levert. b. Staat het achterlampje in serie met of parallel aan het voorlampje? Hoe weet je dit? Geef 2 redenen. c. Bereken/bepaal de spanning op en de stroom door het achterlampje. d. Bereken het vermogen van het achterlampje in W en mW.
Geef je berekeningen met formule(s)
a) I = 0,5 A
c) U = 6 V en I = 0,05 A
d) P = 0,3 W = 300 mW
geef zelf je berekening
Slide 25 - Open question
9.3 Twee verwarmingsdraden zijn aangesloten op een accu van 12 V. De ene draad heeft een weerstand van 40 Ω, de andere van 10 Ω. Maak steeds eerst een tekening van de schakeling. Bereken dan de stroom uit de batterij en daarna het vermogen. a. Bereken het gezamenlijke vermogen van de draden, als ze in serie op de accu aangesloten worden. b. Bereken het gezamenlijke vermogen van de draden, als ze parallel op de accu aangesloten worden.
Geef je berekeningen met formule(s)
a) P = 2,88 W
b) P = 18 W
geef zelf je berekening
Slide 26 - Open question
Hoe groot is het vermogen van dit apparaat?
Slide 27 - Open question
Bekijk de afbeelding hiernaast a. Welke stroomsterkte loopt er door dit apparaat? b. Wat is de weerstand van dit apparaat?
Geef je berekeningen met formule(s)
Slide 28 - Open question
9.4 Dennis test twee kleine gloeilampjes door ze ieder op de juiste spanning aan te sluiten. Op lampje 1 staat 4,5 V / 0,25 A. Op lampje 2 staat 2,25 V / 0,90 W. a. Door welk lampje loopt de grootste stroom? Laat dit zien met een berekening. b. Welk lampje heeft de grootste weerstand? Laat dit zien met een berekening. c. Welk lampje heeft het grootste vermogen? Laat dit zien met een berekening. d. Welk lampje brandt het felst? Leg dit uit.
Geef je berekeningen met formule(s)
a. I = 0,25 A en I = 0,4 A
b. R = 18 Ω en R = 5,625 Ω
c. P = 1,125 W en P = 0,90 W
geef zelf je berekening
Slide 29 - Open question
Hieronder kun je je vragen en/of opmerkingen over de opgaven van deze LU kwijt.