H4 5th lesson St st week 39

formative test
results & remarks
1 / 22
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

formative test
results & remarks

Slide 1 - Slide

TODAY'S PROGRAMME
1.INSTRUCTION: pronouns
2)chpt. 1: habits & trends part H ex. 42AB on p.46-47
3)Homework: do chpt 1 part G Reading ex. 37,38,40 on p. 41-45 AND learn words F + G on p.59.

Slide 2 - Slide

Personal pronouns: subject & object pronouns

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Wederkerende voornaamwoorden
Het wederkerend voornaamwoord verwijst bijna altijd terug naar het onderwerp van de zin. Welke vorm juist is, hangt dan ook af van dit onderwerp. Enkele voorbeelden (de wederkerende voornaamwoorden zijn dikgedrukt):

Jij past je altijd gemakkelijk aan.
U kunt u/zich hier omkleden.
De kapper scheert zich/zichzelf het liefst met een ouderwets scheermes.
Iedereen kan leren zich/zichzelf te verdedigen.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

(een paar) VERSCHILLEN EN - NE
Ik herinner me mijn kindertijd. = I remember my childhood.

Jij haast je naar je werk. = You hurry to your work.

Hij vergist zich regelmatig. = He is mistaken regularly.

Wij vervelen ons als het regent. = We are bored when it rains.

Slide 7 - Slide

Wederkerige voornaamwoorden
Het wederkerig voornaamwoord is elkaar en vormen van elkaar zoals: mekaar en elkander. Wederkerige vnw. verwijzen naar meer personen.
Voorbeelden:
Wij schudden elkaar de hand.
We zien mekaar morgen nog.
We hebben elkander al gezien.



Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Onbepaalde voornaamwoorden
:Iedereen kan tot tien tellen.
We hebben allemaal weleens een baaldag.
Twee leerlingen hadden bij elkaar gespiekt. Tot grote ergernis van de anderen moest toen de hele klas het proefwerk opnieuw maken.
Ieder kind leert op school rekenen en schrijven.
Sommige mensen houden erg van barokmuziek, andere niet.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

All, Each and Every
All 

Every 


Each
group (meervoud: alle)
individual (enkelvoud: elke apart)
every member of a group (enkelvoud: elke)

Slide 14 - Slide

______ children in the world love cupcakes.


A
both
B
every
C
each
D
all

Slide 15 - Quiz

______ child in the world should be allowed to eat cupcakes.
A
all
B
every
C
each
D
both

Slide 16 - Quiz

______ cupcake must have a different topping.
A
all
B
every
C
each
D
both

Slide 17 - Quiz

1.We have already filled in _____ application forms but Mary is still trying to complete _____.
2.Before we left, I bought _____  _____ warm sleeping bags.
3.Sue and Jim felt comfortable with _____ and there was little tension.
4.Linda considers _____ very creative.
5._____ three of us forgot to bring matches. That will teach _____ a lesson we will never forget.

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Link

Slide 20 - Link

Slide 21 - Link

GET STARTED
2)chpt. 1: habits & trends part H ex. 42AB on p.46-47
3)Homework: do chpt 1 part G Reading ex. 37,38,40 on p. 41-45 AND learn words F + G on p.59.
timer
10:00

Slide 22 - Slide