Les 2 29/ 03

Le jeudi 30 mars
1 / 11
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson

Le jeudi 30 mars

Slide 1 - Slide

Plan du cours
1. Les buts du cours
2. Prononciation apprendre 6 
3.  Parler: 15 page 62
4. Grammaire II uitleg: 16A t/m E page 63-66
5. Kahoot grammaire 2 + Quiz apprendre 6
6. Doelen bereikt? 



Slide 2 - Slide

1. Les buts du cours
Kennis:
-Je hebt de woordjes van apprendre 6 geoefend,
-Je kan de juiste delend lidwoord met eten gebruiken.

Spreekvaardigheid:
-Je kan iets in het Frans bestellen en de prijs van iets geven. 

Slide 3 - Slide

2. Apprendre 6 oefenen
Prends ton livre à la page 77 et lis les mots. 


Slide 4 - Slide

3. Parler
Prends ton livre à la page 62.
Exercice 15A: Werk in duo. Koppel de zinnen met elkaar.
Ben je klaar? Jullie gaan het gesprek voeren! Je kan de ober of de klant zijn.

Exercice 15B: Werk in duo. Verzin zelf het gesprek. Kies zelf wat je gaat bestellen en hoeveel het kost. Ga daarna in gesprek!
timer
2:00

Slide 5 - Slide

4. Grammaire II: Het delend lidwoord
Je moet een delend lidwoord gebruiken als je over eten/ drinken wil praten. 
Mannelijk woord = du (je voudrais du pain). 
Mannelijk woord die begint met een klinker/ h = de l' (de l'eau).
Vrouwelijk woord = de la (je voudrais de la chantilly).
Woord in het meervoud = des (je voudrais des chips).
Let op: Gebruik je een ontkenning/ hoeveelheidwoord? 
 Dan gebruik je  = de" /"d' "

Slide 6 - Slide

5. Travail en autonomie
Fais les exercices 16A t/m E page 63-66.

Slide 7 - Slide

6. Kahoot/ Quizlet apprendre 6
Prends ton téléphone et va sur Kahoot.it. 
Utilise ton vrai prénom!


Bonne chance! :)

Slide 8 - Slide

1. Les buts du cours
Kennis:
-Je hebt de woordjes van apprendre 6 geoefend,
-Je kan de juiste delend lidwoord met eten gebruiken.

Spreekvaardigheid:
-Je kan iets in het Frans bestellen en de prijs van iets geven. 

Slide 9 - Slide

Wat heb je tijdens de les geleerd?

Slide 10 - Open question

3. Grammaire I: Prendre (nemen)
Je prends                                 Ik neem
Tu prends                                Jij neemt
Il/elle/on prend                     Hij/zij/men neemt
Nous prenons                        Wij nemen
Vous prenez                             Jullie nemen/ U neemt
Ils/elles prennent                   Zij nemen 
Tip: Apprendre en Comprendre hebben dezelfde vervoeging

Slide 11 - Slide