Verdienen & Uitgeven (5e) H4. Samenvatting

SO
  • maandag 17 maart: SO
       - verdienen & uitgeven
       - hoofdstuk 1 (welvaart)
       - hoofdstuk 2 (de economische kringloop)
  • vandaag 13 maart: herhaling hoofdstuk 4
       (goede tijden, slechte tijden)
1 / 17
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

SO
  • maandag 17 maart: SO
       - verdienen & uitgeven
       - hoofdstuk 1 (welvaart)
       - hoofdstuk 2 (de economische kringloop)
  • vandaag 13 maart: herhaling hoofdstuk 4
       (goede tijden, slechte tijden)

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Verdienen & Uitgeven
1. Inkomen verdienen
  • toegevoegde waarde
  • productiefactoren: natuur, arbeid, kapitaal en ondernemerschap
  • bruto binnenlands product (bbp) = bruto binnenlands inkomen
2. De economische kringloop
  • geldstromen tussen gezinnen, bedrijven, overheid, banken en buitenland
3. De structuur
  • groeifactoren en productiefactoren: natuur, arbeid, kapitaal en ondernemerschap
4. Goede tijden, slechte tijden
  • hoogconjunctuur en laagconjunctuur (recessie of zelfs depressie)

Slide 3 - Slide

Week 11 (vanaf 10 maart) 
Hoofdstuk 4. Goede tijden, slechte tijden
  • actualiteit (Amerikaanse en Europese beurzen in het rood, want Trump sluit een recessie niet uit)
  • leerdoelen (conjunctuur)
  • herhaling (conjunctuur) maximaal 10 minuten
  • maakwerk: 4.1 t/m 4.21

Slide 4 - Slide

Actualiteit
1. Wat is een recessie?
  • een economie die 2 opeenvolgende kwartalen krimpt
2. Waarom zijn beleggers bang voor een recessie in de VS?
  • inflatie (door importheffingen worden producten duurder in de VS en dat kan het consumentenvertrouwen schaden)
  • minder internationale handel (de importheffingen kunnen leiden tot een handelsoorlog die de internationale handel kan belemmeren)
3. Waarom zet Trump de importheffingen dan toch door?
  • Trump verwacht dat een eventuele recessie tijdelijk is en dat (een deel van) de import omgezet wordt in productie in de VS, we brengen rijkdom terug naar Amerika!

Slide 5 - Slide

Leerdoelen H4. Goede en slechte tijden
  • Ik kan de eerste 10 begrippen op pagina 49 omschrijven (zie ook LWEO). 
  • Ik kan de feitelijke groei van het BBP vergelijken met de structurele groei.
  • Ik kan de kenmerken van laag- en hoogconjunctuur beschrijven.
  • Ik kan de relatie beschrijven tussen de stand van de conjunctuur en de werkgelegenheid.
  • Ik kan de relatie beschrijven tussen de stand van de conjunctuur en de inflatie/deflatie.
  • Ik kan voorbeelden geven van conjunctuurindicatoren en de relatie tussen de indicatoren.
  • Ik kan toelichten op welke wijze de overheid begrotingsbeleid kan voeren.
  • Ik kan voorbeelden geven van automatische stabilisatoren en hun dempende invloed.
  • Ik kan nadelen van hoge inflatie en deflatie noemen.
  • Ik kan uitleggen welke gevolgen rente, inflatie en conjunctuur hebben op lenen en sparen.
  • Ik kan uitleggen hoe de centrale bank het rentebeleid voert om de inflatie te beïnvloeden.










































Slide 6 - Slide

Bruto Binnenlands Product (BBP)
De hoogte van het BBP wordt bepaald door 2 factoren:
  1. de productiecapaciteit (= aanbodzijde = structuur) bestaat uit de maximale productie van alle productiefactoren in een land (hoofdstuk 3)
  2. de bestedingen (= vraagzijde = conjunctuur) komen van de 4 sectoren in de economische kringloop (hoofdstuk 4):
        consumenten, bedrijven, overheid en buitenland
        Y = C + I + O + (E - M)



Slide 7 - Slide

Bruto Binnenlands Product (BBP)

Slide 8 - Slide

Conjunctuur

Slide 9 - Slide

Krimp, recessie en depressie
                                                                        Krimp         = negatieve economische groei (het BBP daalt)
                                                                        Recessie   = de economie krimpt 2 opeenvolgende kwartalen
                                                                        Depressie = langdurige recessie met deflatie


Vragen (zie figuur rechts)
1. Waar is sprake van krimp?
  • de groene lijn onder de stippellijn
2. Waar is sprake van groei in laagconjunctuur?
  • de groene lijn tussen de rode- en stippellijn

Slide 10 - Slide

Conjunctuurindicatoren
Vertrouwensindicatoren
 1. producentenvertrouwen
 2. consumentenvertrouwen
Economische indicatoren
 3. BBP
 4. consumptie
 5. uitvoer
 6. faillissementen
 7. investeringen
 8. prijzen koopwoningen
 9. productie
Arbeidsindicatoren
 10. gewerkte uren
 11. omzet uitzendbranche
 12. werkloosheid
 13. vacatures
Hoogconjunctuur
  • veel
  • veel

  • stijgt
  • stijgt
  • stijgt
  • daalt
  • stijgen
  • stijgen
  • stijgt

  • stijgt
  • stijgt
  • daalt
  • stijgt
Laagconjunctuur
  • weinig
  • weinig

  • daalt
  • daalt
  • daalt
  • stijgt
  • dalen
  • dalen
  • daalt

  • daalt
  • daalt
  • stijgt
  • daalt

Slide 11 - Slide

Conjunctuurklok
1. Wat geeft de conjunctuurklok weer?
  • het verloop van de conjunctuur (golfbeweging)
2. Welke fasen kent de conjunctuurklok?
  • oranje (herfst) = boven de trend dalend
  • rood (winter)    = onder de trend dalend
  • geel (lente)       = onder de trend stijgend
  • groen (zomer) = boven de trend stijgend
3. Wat staat er in de conjunctuurklok?
  • de 13 conjunctuurindicatoren
4. Waar wordt de conjunctuurklok gebruikt?
  • overheidsinstellingen, OESO en onderwijs

Slide 12 - Slide

Opgave 4.7 (oorzaak & gevolg)
1. Als het nationaal inkomen stijgt, dan... (import)
  • stijgt de import, want met meer inkomen worden meer buitenlandse producten gekocht.
2. Als de consumptie stijgt, dan... (nationaal inkomen)
  • stijgt het nationaal inkomen, want meer consumptie leidt tot meer productie.
3. Als de inflatie stijgt, dan.... (export)
  • daalt de export, want de internationale concurrentiepositie verslechtert.
4. Als het nationaal inkomen daalt, dan... (belastinginkomsten overheid)
  • dalen de belastinginkomsten, want belastingafdrachten zijn gerelateerd aan het inkomen.
5. Als de bestedingen dalen, dan... (werkloosheid)
  • stijgt de werkloosheid, want de productie daalt en daardoor de vraag naar arbeid.

Slide 13 - Slide

Conjunctuurbeleid
Anti- en procyclisch conjunctuurbeleid
Ingebouwde (automatische) stabilisatoren zijn sociale uitkeringen en progressieve belastingen.

Slide 14 - Slide

Rol centrale bank (ECB)
1. Uitvoeren van monetair beleid (daarbij streeft zij naar een inflatie van 2% per jaar)

  Laagconjunctuur
  • wat: maatschappelijke geldhoeveelheid vergroten
  • hoe: renteverlaging -> minder sparen / meer lenen -> meer bestedingen -> vraag stijgt -> productie stijgt -> BBP stijgt 

  Hoogconjunctuur
  • wat: maatschappelijke geldhoeveelheid verkleinen
  • hoe: renteverhoging -> meer sparen / minder lenen -> minder bestedingen -> vraag daalt -> productie daalt -> BBP daalt 

2. Toezicht houden op financiële instellingen
3. Uitgeven van bankbiljetten
4. Beheren van internationale reserves

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Maakwerk deze week

  • wat: opdracht 4.1 t/m 4.21
  • hoe: fluisterend overleg met buurman / buurvrouw mag
  • hulp: buurman / buurvrouw of steek je vinger op
  • tijd: tot 1 minuut voor einde les
  • uitkomst: zo ver mogelijk
  • klaar: ga verder met 4.6 Zelftest

Slide 17 - Slide