Er is een supermarkt. Hay un supermercado.
Er zijn supermarkten. Hay supermercados.
De supermarkt is in Den Haag. El supermercado está en DH.
De supermarkt is rustig. El supermercado es tranquilo.
Er zijn veel klanten. (klant = cliente)
De klant is aardig.
De straat is groot.