Eerste les schooljaar

1 / 27
next
Slide 1: Slide
MentorlesMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Hoe was je vakantie?
A
saai
B
verdrietig/vervelend
C
chill
D
te kort

Slide 3 - Quiz

Wat heb je gedaan met kerst? Noem minimaal 1 ding

Slide 4 - Open question

Wat heb je gedaan met oud en nieuw? Noem minimaal 1 ding

Slide 5 - Open question

Deze week
Spelling: H2
Fictie: Boek lezen + poster maken (vrijdag 15-1 inleveren)

Slide 6 - Slide

Stam van een werkwoord

Hoe vind je de stam?
Je doet: hele werkwoord - en

Voorbeelden:
werken - werk
kloppen - klopp
verhuizen - verhuiz
klimmen - klimm

Ik-vorm van een werkwoord

Hoe vind je de ik-vorm?
Je maakt een zin met 'ik ...'

Voorbeelden:
werken - werk
kloppen - klop
verhuizen - verhuis
klimmen - klim

Slide 7 - Slide

Wat is de ik-vorm van: lopen
A
lopen
B
lop
C
loop
D
lopp

Slide 8 - Quiz

Wat is de stam van:
lopen
A
lopen
B
lop
C
loop
D
lopp

Slide 9 - Quiz

Wat is de stam van fietsen?
A
fietsen
B
fiet
C
fiets
D
fietst

Slide 10 - Quiz

Wat is de ik-vorm van fietsen?
A
fietsen
B
fiet
C
fiets
D
fietst

Slide 11 - Quiz

Wat is de stam van stelen?
A
stelen
B
stel
C
steel
D
steelt

Slide 12 - Quiz

Wat is de ik-vorm van stelen?
A
stelen
B
stel
C
steel
D
steelt

Slide 13 - Quiz

Herhaling: 
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
1 .  ik .... /  ..... jij             ->  de ik-vorm             ik loop/ loop jij?
                                                                                    ik vind / vind jij?

2. ander enkelvoud  -> ik vorm + t               jij loopt / hij loopt
                                                                                    jij vindt / hij vindt

3. meervoud                -> hele werkwoord   wij slapen / jullie slapen



Slide 14 - Slide

Hoe moet de pv geschreven worden in de zin: Games, boeken, kleding; mensen ...(kopen) steeds meer op internet.
A
kop
B
koop
C
koopt
D
kopen

Slide 15 - Quiz

Hoe moet de pv geschreven worden in de zin: Mijn zus (betalen) altijd veilig met iDEAL.
A
betal
B
betaal
C
betaalt
D
betalen

Slide 16 - Quiz

Hoe moet de pv geschreven worden in de zin: Een goede webwinkel ... (krijgen) een keurmerk.

A
krijg
B
krijgt
C
krijgen

Slide 17 - Quiz

Hoe schrijf je de pv in de zin:
Mijn zus (verrassen) mijn broertje voor zijn verjaardag.

Slide 18 - Open question

Hoe schrijf je de pv in de zin:
(Struikelen) jij nu over je eigen voeten?

Slide 19 - Open question

Hoe schrijf je de pv in de zin:
De buschauffeur (zwaaien) naar zijn collega.

Slide 20 - Open question

Persoonsvorm verleden tijd zwakke ww
1. neem hele werkwoord, haal -en eraf
2. laatste letter een medeklinker uit 't ex-fokschaap
ja?  dan zet je achter de ik-vorm   - te (enkelvoud) of -ten (meervoud) 
voorbeeld:  lusten - lust - hij lustte / wij lustten
                        pakken - pak - ik pakte / wij pakten
nee?  dan zet je achter de ik-vorm - de (enkelvoud) of -den (meervoud)
voorbeeld: gooien - gooi - ik gooide / wij gooiden
                        verhuizen - verhuiz - (let op!) - ik verhuisde 

Slide 21 - Slide

Hoe schrijf je de verleden tijd van acteren (enkelvoud en meervoud)

Slide 22 - Open question

Hoe schrijf je de verleden tijd van belissen (enkelvoud en meervoud)

Slide 23 - Open question

Hoe schrijf je de verleden tijd van grijzen (enkelvoud en meervoud)

Slide 24 - Open question

Hoe schrijf je de verleden tijd van bloeden (enkelvoud en meervoud)

Slide 25 - Open question

Vragen/ onduidelijkheden?

Slide 26 - Open question

Slide 27 - Slide