H5 Formuleren kennen/kunnen en liggen/leggen

Programma
- lezen uit je boek
- herhalen verwijswoorden
- blooket
- lastige werkwoorden

1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Programma
- lezen uit je boek
- herhalen verwijswoorden
- blooket
- lastige werkwoorden

Slide 1 - Slide

Verwijswoorden

Slide 2 - Mind map


Kennen, kunnen, liggen en leggen.

Slide 3 - Slide

In deze les leren we:
Het verschil tussen "kennen"en "kunnen"
 en tussen                    "liggen"en "leggen".

Slide 4 - Slide

Sommige werkwoorden worden vaak door elkaar gehaald of fout gebruikt.
Het gaat om de werkwoorden kennen/kunnen en liggen/leggen.
Toch is er een belangrijk verschil in betekenis.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Zo schrijf je kennen, kunnen, liggen en leggen
 

Slide 7 - Slide

Zo schrijf je de verleden tijd

Slide 8 - Slide

Kies het juiste woord.

Waarom [leg/lig] jij de hele zaterdagmorgen in je bed?
A
Leg
B
Lig

Slide 9 - Quiz

Zal de kip een ei gaan .... ?
A
liggen
B
leggen

Slide 10 - Quiz

De kleren............ op bed
De kleding.......... op bed
Ik.... er naar te kijken
lig
ligt
liggen

Slide 11 - Drag question

Kies het juiste woord.

Boter moet je in de koelkast [leggen/liggen].
A
Leggen
B
Liggen

Slide 12 - Quiz

Zij .... de hele dag te zonnen.
A
leg
B
legt
C
lig
D
ligt

Slide 13 - Quiz

Welke persoonsvorm is goed?
Jan legde/lag een schrift op tafel.
A
legde
B
lag

Slide 14 - Quiz

Huiswerk
Maak oefening 1 t/m 4 vanaf blz. 160
en oefening 2 t/m 6 vanaf blz. 108 (verwijswoorden).

Slide 15 - Slide