Spelling Herhaling

Herhaling
We starten met lezen:
WELKOM
timer
15:00
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herhaling
We starten met lezen:
WELKOM
timer
15:00

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Leestekens (punt)
Een punt zet je na een zelfstandige zin:

Fout:
Elise gaat morgen naar Amsterdam, ze gaat met de trein.
Goed:
Elise gaat morgen naar Amsterdam. Ze gaat met de trein.



Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Leestekens (komma)
Een komma gebruiken we in een aantal gevallen:

  • Tussen twee persoonsvormen:
    Als de zon fel schijnt, moet je je insmeren. 
  • Voor voegwoorden zoals maar, nadat, omdat, terwijl, want:
    Ik ben te laat, omdat ik me heb verslapen.
  • Tussen delen van een opsomming:
    Mijn buurman werkt op maandag, dinsdag, woensdag en donderdag.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Leestekens (komma)
Een komma gebruiken we in een aantal gevallen:

  • Voor en na een deel van een zin dat niet zelfstandig kan staan: 
    De tweedeklassers, die allemaal te laat waren gekomen, kregen straf.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Leestekens: dubbele punt (:)
Je gebruikt een dubbele punt:
  • voor een opsomming.
Deze foto heeft nogal wat kleuren: rood, groen, bruin, geel en oranje.   

  • Voor de directe rede of een citaat
    Peter zei twijfelachtig: 'Ik weet niet of ik het wel ga redden.' 

  • voor een verklaring/reden.
 Een lama moet je niet uitdagen: dan spuugt hij misschien.
(Je kunt zo'n dubbele punt vervangen door komma + want

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Aanhalingstekens ('')
  • Aanhalingstekens gebruik je bij de directe rede of bij een citaat. Let goed op de plaats van deze tekens.

    'Vanavond ga ik helemaal niets doen', zei mijn broer.
    'Wil jij de container buitenzetten?' vroeg Ruben.
     
  • Let op: bij de indirecte rede en bij gedachten gebruik je geen aanhalingstekens! 

    Ruben vroeg of ik de container buiten wilde zetten. 
Diego denkt bij zichzelf: waar ben ik aan begonnen?

Slide 8 - Slide

This item has no instructions



1. de ober van het chinese restaurant zei we gaan over een half uur sluiten

2. ’s avonds zei de scheidsrechter dat het doelpunt tegen vitesse niet geldig was

3. heeft u onze toets engels al nagekeken vroeg joris aan meneer tijssen


Neem de zinnen over, zet hoofdletters en leestekens

Slide 9 - Slide

1. De ober van het Chinese restaurant zei: ‘We gaan over een half uur sluiten.’
2. ‘s Avonds zei de scheidsrechter dat het doelpunt tegen Vitesse niet geldig was.
3. ‘Heeft u onze toets Engels al nagekeken?’ vroeg Joris aan meneer Tijssen.

  • Een samenstelling van Engelse leenwoorden schrijf je in het Nederlands als één woord. 
    eyecatcher, multiplechoicevraag, skatebaan

  • Als het rechter deel van de samenstelling een Engels voorzetsel is, plaats je een koppelteken.
    stand-by, back-up,  shout-out

  • Sommige combinaties worden gezien als een woordgroep. Dan schrijf je die delen los:
    compact disc, first lady, make up  

Engelse leenwoorden

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Franse leenwoorden
  • Veel franse woorden schrijf je in het Nederlands zonder accenttekens
    compact, hotel, ragout

  • De accenten op de -e blijven behouden als dat nodig is voor de uitspraak
    Accent aigu: logé 
    Accent grave: après-ski
    Accent circonflexe: Crêpe

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Je gebruikt een koppelteken bij:

  • Samenkoppelingen die anders overzichtelijk worden of als een 'klinkerbotsing' optreedt.
  • Samenstellingen met twee gelijkwaardige woorden: zwart-wit, hotel-restaurant
  • Woorden met voorvoegsels:
    ex-verpleegkundige,
    oud-voorzitter

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Je gebruikt een koppelteken ook bij:

  • Aardrijkskundige namen:
    Noord-   Afrika, Zuid-Amerika
  • Letters, cijfers, afkortingen
    en St. of Sint: Sint-Maarten, A4-formaat.
  • Samenstellingen waarbij het   tweede deel een hoofdletter heeft: on-Hollands, pro-Amerikaans.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Invoer en uitvoer
in- en uitvoer
hoofdstraten en zijstraten
hoofd- en zijstraten

Maar let op:
Rode rozen en witte rozen zijn vier losse woorden, dus daar komt geen weglatingsstreepje.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Samenstellingen zijn woorden gemaakt van twee of meerdere woorden. Voorbeelden zijn paardenbloem, deurbel, broodmes

Soms moet je tussen die woorden een tussenletter toevoegen:
-en-, -e-, -s-
Samenstellingen

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Zo bepaal je of je een -s- moet tussenvoegen:
  • Als je in een samenstellingen een -s- hoort, dan schrijf je die ook (meningsverschil).
  • Soms begint het tweede deel van een samenstelling met een -s- (bruidssluier). Schrijf in zo'n geval alleen de tussenletter als je 'm bij vervanging hoort.
Samenstellingen

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Zo bepaal je of je een -e- of -en- moet tussenvoegen:
  • Als het eerste deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord (mens, dier of ding) is dat alleen een meervoud op -en heeft, schrijf je die ook.
    paardenbloem, berenvel.
Samenstellingen

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Aan elkaar of los?
Samenstellingen worden in het Nederlands aan elkaar geschreven. Ze hebben één klemtoon:
  • Vakantiehuisje
  • Terreinwagen.
Als je twee klemtonen hoort, schrijf je de woorden niet aan elkaar.
  • Sfeervol huisje
  • Supermooie wagen.


Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Samenstellingen worden in het Nederlands aan elkaar geschreven: deurbel, broodmes. Ze hebben één klemtoon:
tennisracket, trainingsbroek.

Maar let op bij twee klemtonen: professioneel racket, goedkope broek.
Aan elkaar of los?

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

  • Samenstellingen van drie woorden of minder (banketstaaf, bruinebonensoep).

  • Veel samengestelde werkwoorden: autorijden, koffiedrinken, losmaken.

  • 'Er, hier, daar, waar' + voorzetsel: hierom, erachter, daarheen.
De volgende woorden
schrijf je aan elkaar:

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

  • Getallen met honderd en duizend (honderdtachtig, negentienduizend).

  • Veel samengestelde bijvoeglijke naamwoorden met een deelwoord als tweede deel (veeleisend, stomverbaasd, dolblij).
De volgende woorden
schrijf je aan elkaar

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag!
Wat? Je Cursus 7 - § 8 mixopdrachten.
Hoe? Je werkt op de laptop.
Hulp? BBB - als het echt niet lukt steek je je hand op
Tijd? 30 minuten.
Uitkomst? Je leert voor de toets.
Klaar? Dan maak je § 7 spellingsalarm (extra oefening!)

Slide 22 - Slide

1. De ober van het Chinese restaurant zei: ‘We gaan over een half uur sluiten.’
2. ‘s Avonds zei de scheidsrechter dat het doelpunt tegen Vitesse niet geldig was.
3. ‘Heeft u onze toets Engels al nagekeken?’ vroeg Joris aan meneer Tijssen.

Samenstelling met tussenletter -s

Slide 23 - Slide

This item has no instructions