10 06 2022 Bijspijkerles woordsoorten

HV1R
Let op: mobiel in je tas! 
Welkom
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

HV1R
Let op: mobiel in je tas! 
Welkom

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Huiswerk

1. Je definitieve tekst over je hobby- of sportclub staat nu in Teams / Classnotebook / Oefentoetsen "Definitieve versie"
2. Je hebt je hele portfolio gecheckt (brief, nieuwsbericht en sportclub, met alle versies en feedback)
3. Je hebt de docent het volgende bericht via Teams verstuurd: Mijn portfolio heb ik gecheckt en het is in orde.

Leesboek mee








Slide 3 - Slide

Leerdoelen vandaag

1. aan het eind van de les heb je een Nieuwsquiz gemaakt (in tweetallen). 
2. Je hebt een volgtoetsje zinsdelen gemaakt
3. aan het eind van de les weet je beter hoe je een lidwoord, zn, bn, ww, bez.vnw, voorzetsel en pers.vnw vindt in de zin








Slide 4 - Slide

Taalopdracht
Nieuwsquiz maken in Kahoot (in tweetallen). Maximaal 10 vragen.

Daarna lezen



Grammatica 
zinsdelen oefentoetsje maken
Lennon, Luitzen, Philip, Milan, Darian, Vera, Soufian Amir, Tessa, Willem, Brent, Liam, Levi, Asiella
daarna woordsoorten uitleg:

Lennon, Philip, Milan, Tessa, Willem, Liam, Noa


Slide 5 - Slide

Woordsoorten
om elk los woord een naam te kunnen geven

Slide 6 - Slide

Gramm. zinsdelen: je kijkt bv. naar "wie de baas is" in de zin = het onderwerp
  • pv
  • onderwerp
  • wg
  • lijdend voorwerp
  • meew. voorwerp
Gram. woordsoorten: je geeft elk los woord "een naam"
  • lidwoord
  • zelfst. nw
  • bijv. nw - stoff bn
  • pers. vn
  • bezitt. vnw
  • voorzetsel en ww.

Slide 7 - Slide

Wat weet je nog?
lidwoord
zelfst. nw
bijv. nw - stoff bn
pers. vnw
bezitt. vnw
voorzetsel
werkwoord

Slide 8 - Slide

Wat weet je nog?
lidwoord:       de, het, een
zelfst. nw:      fiets, Piet, Den Haag, koffer, adem
bijv. nw:         groot, dik, lief, gestrest
stoff bn:         gouden, katoenen
pers. vnw:     ik, hij, wij, zij, hen, ons (hij ziet ons)
bezitt. vnw:   mijn, jouw, zijn, ons, haar (haar boek)
voorzetsel:     op, in, naast, tussen, onder, met
werkwoord:   gillen, lachen, wegrennen, spelen, zijn (zij zijn weg)

Slide 9 - Slide

Oefenen
  • Mijn moeder werkt in haar deftige kantoor.
  • Het sneeuwt en het hagelt.
  • Die gouden ring  is van haar
  • Ben jij wel eens in New York geweest?
  • Die lieve, schattige hond ziet mij niet staan.
  • En wat ga jij doen?  

Slide 10 - Slide

Antwoorden
  • Mijn bez.vnw werkt: ww deftige bijv.nw. kantoor zelfst.nw
  • Het pers. vnw
  • gouden stoff. bijv.nw   haar pers.vnw
  • jij pers.vnw in: vz New York zelfst.nw
  • lieve, schattige bijv.nw mij pers.vnw. 
  • En voegwoord ga ww doen ww 

Slide 11 - Slide

Zelf vier zinnen maken
  1. met "gouden" en met een zelfst. nw
  2. "haar" als zelfstandig nw
  3. met "ons" als pers. vnw
  4. met de twee vormen van "jullie" 
timer
5:00

Slide 12 - Slide

Wat heb je bereikt? 

Slide 13 - Slide